Op aarde zoals in de hemel Pinksteren

We leven, bewegen en zijn in Hém’, zegt Paulus (Hand. 17, 28)

Op aarde zoals in de hemel  Pinksteren

Het is Pinksteren, zusters en broeders, we vieren dat het verborgen geheim van God Géést is, lévensgeest, de verbórgen scheppende bron waaruit al wat is voortkomt. We vieren dat God léven uítademt, en dat Hij zich op die manier laat zien en kenbaar maakt, van bínnen naar buíten. Hoe kun je dáárover spreken en preken? Misschien gaat dat nog het best door te beginnen bij wat er nog het meest op lijkt. Als je voor de spiegel staat en naar je spiegelbeeld kijkt, wat zíe je dan? Je ziet wát je bent, je buítenkant, vlees en bloed. Je ziet niet wíe je bent, je ziet niet jouw bínnenkant, je ziet níet hoe je van binnen jezelf ziet en ervaart. Wanneer ánderen naar jóu kijken, zien ze jouw buitenkant, niet wíe je bent, ze zien niet hoe je jezelf van binnenuit ziet. Ténzij. Tenzij jij zélf jezelf voor hen dúrft openen, niet met een hoop gepraat en veel fotoboeken of zo, maar door de manier waarop je er voor anderen bént, je aan hen gééft, door wat je voor hen betékent en ín hen teweegbrengt, zodat ze iets gaan vermoeden van wie jíj bent, zélf.

Tien dagen geleden vierden we Jezus’ hemelvaart, de hémelvaart van een mens als wij. De hemel, geen plek ergens maar Gods bínnenkant, waar God zichzélf ziet zoals Hij alléén zichzelf kan zien, van binnenuit, waar ‘Hij woont in ontoegankelijk licht’ (1 Tim. 6, 16). Wíj kunnen enkel iets van dat geheím gaan vermóeden doordat God zich voor ons ópenstelt, naar buíten komt, in wat Hij voor ons betékent en ín ons bewérkt. Het geheim van zijn bínnenkant verdwijnt dan als het ware achter wat Hij naar buíten toe doet. Hij schépt, zegt de Schrift, alles wat is, de wereld, de mensen één voor één, Hij is naar buíten gekomen in Jezus, een ménsenbestaan waarin op een menselijke manier zichtbaar is wie en wat God van bínnen is: liefde voor alwat is, ónvoorwaardelijke mensenliefde tot het uiterste toe.

Wij, mensen, leven in dát geheim, maar zonder het te weten: ‘God woont niet in door mensenhanden gebouwde tempels of zo. Hij is niet vér van ons. We leven, bewegen en zijn in Hém’, zegt Paulus (Hand. 17, 28). we leven in Góds scheppende maar verborgen aanwezigheid. Jezus is, als mens, na zijn dood, met huid en haar in díe ontoegankelijke bínnenkant van God verdwenen. Als éérste van ons állemaal. En vanuit díe binnenkant ademt Hij (dat hoorden we in de evangelielezing) zíjn en dus Góds levensadem over zijn vrienden. Want wíj moeten wórden wat Híj nu is. Hij blaast vanuit de hemel Góds Geest over ons, opdat wij óns mensenleven zullen leven zoals Hij dat heeft gedaan, zó intens dat wij, alle mensen, het ooit en uiteindelijk zullen kunnen zeggen, één voor één: ‘niet ík leef, Híj is het die leeft ín mij’ (Gal. 2, 20). Ieder mens, naar ieders eigen aard, in een man anders dan in een vrouw, in een volwassene anders dan in een kind, verschillend naar tijd en omstandigheden, in vreugde en verdriet, leven en dood: onze roeping, onze bestemming, om hier op aarde de buítenkant van God te zijn, zichtbaar, voelbaar, affectief en effectief.

Gods Geest, Gods levensadem in jou, in ons. We kunnen eigenlijk alleen maar in verbééldingstaal zeggen hoe die levensadem áánvoelt, waarop ze lijkt als ze jóu wordt ingeblazen: ze lijkt op ‘een soort storm door je heen, een windvlaag, vurige tongen, alle angst en vrees valt van je af.’ De taal van je hart: geen boeken- maar erváringstaal taal die zegt wat het gelóóf in Jezus in en met je dóet, een taal die ieder mens kan verstaan vanuit zijn of haar eigen hart, iets van Gods bínnenkant in jóuw eígen binnenste dat eruít moet. Gewone mensen die gaan profeteren, gaan zeggen waar het uiteindelijk op staat, gewone mensen die durven dromen over meescheppen met God, oude en jonge mensen gelijkelijk, met grootse dromen over wat God verlangt voor de mensen en voor de wereld van nú.

Geest: een ander woord voor Gód die léven is, scheppende kracht ín mensen en door mensen héén, een intieme ervaring ín jou die een kracht is naar buíten toe: ópstand tegen alwat dood is, geen léven; ópstand tegen alwat koud is en versteend, haarkloverij of formalisme. Gods Geest, Gods eígen dynamiek die jou dríjft om je in te zetten voor het leven en het geluk van ánderen. Heel concréét. Het is Góds Geest die jóuw oren scherpt om het zuchten en roepen van verhongerde en vereenzaamde mensen te horen. Het is Góds Geest die jóu ertoe aanzet om zélf levenslicht te zijn voor mensen die geschonden worden, gemarginaliseerd, ontrecht of vertrapt. Het is Góds Geest die jóu op weg zet om misbruikte kinderen en andere verloren mensen een thuis te geven. Het is Góds Geest die jou ernaar doet verlangen om van je gezin een veilige haven te maken, en vult u zelf maar aan, ieder van u naar zijn/haar eigen aard, mogelijkheden, als man of als vrouw, oud of jong. Gods Geest, de heilige levensgeest van Jezus, God mét ons, God ín ons die ons in bewéging zet om met God méé te scheppen aan een nieuw wereld. Erin geloven: waar God is, daar is de hemel, dáár is Jezus nu, in Gods binnenkamer, en wat Híj dáár is moeten wíj híer en nu zijn, op aarde zoals in de hemel. Het intieme levensproject van ieder die als Jezus wil leven: troost zijn, zachtheid die harde harten verzacht, lafenis voor mensen met dorst naar leven, licht voor mensen die in het donker verdwalen. De Eucharistie is er het teken van: van de aarde naar de hemel en omgekeerd. Want wat gebeurt daar? Een kerklied zegt het zó: ‘Geest van God, Jíj zegt ín mij ‘ga op weg’ en ik gá. Laat mij toch niet alléén, wees het woord in mijn vlees en de geest om mij heen, wees de ádem waaruit ik ontstá. Want, o Heer, ík zeg ‘kom’ en Jij komt, en jóuw bloed wordt wijn en jouw lichaam brood voor wie hongerig zijn, ja, jouw naam wordt een lied in mijn mond’ (Liedboek der Kerken, 840).

Pinksteren: bidden we dat ook wíj van bínnen vól mogen raken van Gods Geest om er naar buiten toe uit te mogen gaan leven, meer en meer. Amen

André Zegveld