‘Op reis willen gaan is het paradijs van de dwazen.’ [CHESTERTON]
De covid-epidemie laat het ons weer in alle duidelijkheid zien: op vakantie (kunnen) gaan is voor veel mensen niet enkel aanlokkelijk maar ook belangrijk en zelfs noodzakelijk. Het feit dat op vakantie gaan even niet goed mogelijk was en deels nog is, lijkt een inbreuk op het levensgeluk en de levenslust van mensen. Waarom eigenlijk? En waar ga je naar toe als je op vakantie gaat?
Vakantie: of je nu langere tijd van huis bent of maar één dag, of je nu ver weggaat of dichtbij huis blijft, je bent dan, al is het maar voor kort, een toerist. Je wilt iets nieuws zien, iets anders meemaken dan het gewone. Je gaat een dagje naar Burgers Dierenpark of het Openluchtmuseum, je laat je drie weken opsluiten in een of ander resort op een Grieks eiland, of je gaat natuurkamperen op de hei: je wilt voelen hoe het aanvoelt, dat andere, je hebt behoefte aan iets interessants, iets bezienswaardigs, een ander leven, ontsnappen aan de druk van alledag. Toeristen zijn mensen op reis die nieuwe dingen willen zien en meemaken. Maar uiteindelijk zijn toeristen, via eventueel een geweldige ingewikkelde omweg, wel altijd op weg naar huis en komen ze dus ook altijd terug bij af. Ze lijken op de klassieke Griekse held Odysseus, die niet minder dan twintig jaar rondzwierf om de weg naar zijn eigen huis te vinden. Toeristen zoeken dan wel het vreemde en onbekende, het gevoel van vrijheid en een ‘lossig’ leven, maar ze zijn uiteindelijk hardnekkige en honkvaste thuiskomers.
We kunnen met God en met de zaken van God omgaan op de manier van een toerist, met dus een bepaald soort passie voor iets nieuws en onbekends, voor even en vluchtig. Er wordt een kort bezoek gebracht aan iets interessants, een aparte ervaring: voelen hoe het met Kerstmis voelt, een mooie viering, en dan weer terug naar huis. We vergeten: met betrekking tot God en de zaken van God zijn we geen toeristen, maar pelgrims. We lijken niet op Odysseus maar op Abraham. En Abraham was juist geen thuiskomer. Hij werd van thuis weggeroepen om levenslang onderweg te zijn, naar een onbekende bestemming, naar zoiets schimmigs als ‘een beloofd land’ waarvan niet aangegeven werd waar dat lag: ‘je zult wel zien….’ Op die tocht bezocht hij geen bezienswaardigheden, hij verzamelde geen informatie over verre landen en vreemde volken. Hij zocht naar zijn echte, zijn definitieve bestemming: God. Hij was een ‘zwerver’, en ‘zijn vaderland was in de hemel, ja, was de hemel.’
‘Vakantie’ komt van het Latijnse woord ‘vacare’, dat ‘leeg zijn’ betekent en ‘openstaan’. Dat zit nog in ons woord ‘vacature’: er is ergens een plaats open. In ons leven is en blijft er altijd een plaats open, de plaats van God. Want bij God komen we nooit aan. We vullen ons niet met Hem, we maken ons leeg voor Hem. We zijn geen toeristen maar pelgrims, altijd op weg naar verder, naar de echte reden van ons bestaan, naar de bedoeling dus ook van alles en iedereen. We willen weten waarom, en met het oog waarop we er eigenlijk zijn. En het antwoord op dergelijke vragen kunnen we uiteraard niet overlaten aan oorblazers op de televisie, aan reclamemakers of aan reisgidsen. Dat antwoord moet ieder mens zelf zoeken en proberen te vinden, uit te vinden. De weg naar dat antwoord heeft alles te maken met ruimte maken en leeg worden: loskomen van de betrokkenheid op jezelf. Vakantie houden, met al de plezierige en toeristische kanten ervan, heeft uiteindelijk daarmee te maken, met leeg worden van jezelf en ruimte maken voor God. Het aandurven: je eigen bubbel verlaten. Dat gaat altijd verder en verder, altijd weg van thuis, want bij God kom je nooit aan.
‘Ons ware thuis, ons vaderland, het Rijk van God, is de hemel, en dat vaderland is heel dichtbij, veel dichterbij dan je denkt; het is midden onder ons.’ Welke weg voert jou daarnaartoe? Iemand vroeg ooit aan Jezus: ‘Wat moet ik doen om daar te komen?’ En Jezus zei: ‘Je moet God beminnen met heel je hart, heel je ziel, met al je krachten en heel je verstand. En dat doe je door je naaste te beminnen als jezelf.’ Echt pelgrim zijn is: op weg gaan, niet naar je eigen huis, je eigen bubbel, maar naar de ander die jouw naaste is. Niet om hem of haar te bezichtigen, maar om er voor die mens te zijn. Hoe dat in zijn werk gaat? Heel eenvoudig: ‘Ik was naakt, eenzaam, ziek, ellendig, geïsoleerd, en jij bent van je eigen huis weggegaan om op weg te gaan naar mij.’ Dat is de weg naar het hemels vaderland, naar de hemel. Een groot dichter zei daarvan ooit: ‘de weg naar de hemel ís de hemel.’ Ieder moet dus zijn of haar eigen weg naar de hemel vinden, uitvinden. Want leven is een levenslange pelgrimstocht naar een onbekende bestemming die dichterbij is dan je denkt. Een levenslange vraag: wat voor mens wil ik zijn, en voor wie?’
André Zegveld
Illustratie afbeelding : The Pilgrim; Vincent Van Gogh