Gaande langs de weg die Jezus jou is voorgegaan, word je elke dag opnieuw gedoopt. Eucharistie vieren is daar hét teken van.
Bij het verhaal over Jezus’ doop denken wij als vanzelf aan onze eigen doop. Het verhaal over Jezus’ doop is evangelie, blijde boodschap. Wat is de blijde boodschap die ons met onze doop werd verkondigd? Wij, althans de meesten van ons, weten niets meer van de eigen doop. We weten er enkel via een omweg van: door aanwezig te zijn geweest bij de doop van anderen, van kinderen ook, eigen kinderen of andermans kinderen. Bij die gelegenheid hebben we gezien en gehoord wat er bij onze eigen doop gezegd en met symbolen betekend is, eens en voorgoed, voor altijd, want je kunt maar één keer gedoopt worden.
Werd en word je door de doop een kind van God? Het wordt vaak gezegd. Maar dat is een milde vorm van verstandsverbijstering. Ieder mens is, zodra en gewoon omdat die mens er ís, een kind van God. God zelf is betrokken in het bestaan van ieder mens. Dat hebben wij nu juist met Kerstmis gevierd: de menswording van God. ‘Ik, God, heb jou, mens, bij je naam geroepen. Jij bent van mij, van je Schepper en Maker’ (Jes. 43, 1-1). Ja, ‘jij, God, hebt mij in de schoot van mijn moeder geweven, jouw ogen zagen al mijn nog ongevormd begin’ (Ps. 139, 15-16). God schept ieder mens, vanaf het eerste begin, en zegt ervan dat het ‘goed is, ja zeer goed’ (Gen. 1, 31). Een oerzegen over elk mensenkind. In elk kind wordt iets van God zelf mens, gewoon omdat dat kind er ís. Ook Jezus was dus gewoon omdat hij als mens geboren was kind van God. Wat willen die woorden die wij vandaag hoorden, ‘jij bent mijn zoon’ (Lc. 3,22), dan zeggen?
Bij zijn doop herkent Jezus zijn roeping. Hij ziet in welke weg hij zal moeten gaan om als mens helemaal te zijn wie en wat hij al vanaf den beginne is: kind van God. Hij herkent niet dát hij een kind van God is, hij herkent hóe hij dat moet zijn, hoe hij dat worden moet en worden zal. Geboren worden is niet genoeg. Een mens moet heel zijn leven lang nog mens worden. Zeker, ieder mens is altijd en overal een kind van God. ‘Niets kan ons scheiden van de liefde van God’ (Rom. 8, 39): de beproevingen die ons leven kunnen teisteren niet, de trauma’s die we met ons meedragen niet, de zonden die wij begaan niet, onze klunzigheid niet, ons hompelig verzuim niet. Wij zijn al voor onze doop voortgebracht als Gods kinderen. De vraag is: wat zijn daar de consequenties van? Gods ‘eerstige liefde’ is niet zoiets als een blanco cheque. Neen, hoe meer we beseffen dat Gods liefde de oorsprong is van ons bestaan (1 Joh. 4, 8), hoe meer we beseffen dat God daar nooit spijt van krijgt (Rom. 11, 29), dat hij veel meer geeft dan wij ons kunnen voorstellen of verlangen (Ef. 3, 20), des te meer moeten wij die liefde in ons leven van vlees en bloed gestalte geven. Want ‘we zijn dan wel kinderen van God, maar wat we zijn is nog niet geheel en al aan het licht gekomen’ (1 Joh. 3, 12).
Jezus herkent dat bij zijn doop: wat een mens van oorsprong is, moet hij levenslang nog worden. Een mens is er om, de een voor de ander, ‘beeld en gelijkenis van God’ (Gen. 1, 27) te zijn. ‘Jij bent het, zoon, mijn gelijkenis’ hoort Jezus vanuit de hemel, Gods eigen domein, zeggen. En hij beseft welke levensweg hij zal moeten gaan om in vlees en bloed die gelijkenis van God te zijn. Heel het evangelieverhaal gaat daar verder over, over die weg ten einde toe, toen Jezus alles gegeven had, ‘liefde tot het uiterste toe’ (Joh. 13, 1). De kapitein van het executiepeloton herkende het onder het kruis in de dode Jezus: ‘waarlijk, deze mens was de zoon van God, beeld en gelijkenis’ (Mc. 15, 31).
Wat is er bij onze doop gebeurd? We zijn er geen andere mensen dan andere mensen door geworden. Wel zijn wij, als kinderen van God zoals alle andere mensen dat zijn, heel uitdrukkelijk op de weg gezet die Jezus is gegaan: om in vlees en bloed beeld en gelijkenis van God zoals hij te zijn zodat aan het licht kan komen wie we in principe al zijn. We zijn gedoopt, zegt Paulus, ‘we zijn ondergedompeld in de dood van Christus Jezus. We zijn door de doop in zijn dood met hem begraven, opdat ook wij, net als hij…een nieuw leven zouden leiden, uit de dood opgestaan’ (Rom. 6, 3-5). Dopen, gedoopt worden, het heeft te maken met sterven en verrijzen. Bij zijn doop herkent Jezus Gods roeping om die weg te gaan.
Hoe? Jezus zegt het zo: ‘weest volmaakt zoals jouw hemelse Vader volmaakt is’ (Mt. 5, 48). Dat is een verwijzing naar wat er in het boek Leviticus staat: ‘heilig moet je zijn, want ik, God, ben heilig’ (Lev. 11, 44; 20, 7). God die jou schept, is een en al heilige, heel makende en volmaakte liefde, liefde die wil dat jij er bent. Word daar vol van, ‘word dan ook zelf heilig door je liefde naar anderen toe, in heel je levenswandel’ (1 Pt. 1, 16), zo vol als Jezus ervan was toen hij zich tot het uiterste gaf. Dopen, gedoopt worden, gedoopt zijn, is: ondergedompeld worden en ondergedompeld zijn in de dood van Jezus. De doop is een wegwijzer, een levensmotto: dat hij, Jezus, groter in je worden zal en jij kleiner (Joh. 3, 30), zodat ‘niet jij leeft, maar de Christus in jou’ (Gal. 2, 20), en de hemel in je hart en je leven opengaat en al wat er niet lijkt op God sterft en verdwijnt. Zoals bij Jezus.
We zijn ooit gedoopt, eens en voorgoed. We worden elke dag opnieuw gedoopt, wanneer we elke dag de weg gaan waarop we door onze doop ooit zijn gezet en wij met ons leven van alledag ‘amen’ zeggen op wat er toen over ons is gezegd. Want je kunt niet zeggen ‘ik geloof in Jezus Christus’ zonder tegelijk te zeggen: ‘ik ben ondergedompeld in zijn dood om met hem op te staan.’ Zeker, dopen kan maar één keer, eens en voorgoed. Maar als wij eucharistie vieren ‘herhalen’ wij telkens weer die doop omdat wij daar, in tekens van vlees en bloed, het sterven en het verrijzen van Jezus herdenken en herkennen, totdat hij komt, totdat ‘God alles in alles’ (1 Kor. 15, 28) is geworden.
Met de herdenking van de doop van de Heer sluiten we het Kerstfeest af. Heel dat feest vierden we ons eigen geheim: dat de zoon van God in ons geboren mag worden. Met het oog daarop werden we ooit gedoopt. Bidden we dat we die roeping meer en meer mogen verstaan. Amen.
André Zegveld