Jezus’ weg voert aan de dood voorbij, op de derde dag, God weet wanneer.
Het is Pasen, zusters en broeders, Paasnacht, de derde dag, opstanding uit de dood. Een groot geheim, een geheim dat even groot is als het geheim van God. Wat is er gebeurd, die nacht, met Jezus? Wat zal er dus ook met ons moeten gebeuren?
Toen Jezus daarover met zijn leerlingen sprak, zei hij: ‘Geloof in God, en geloof net zo hard in mij. In het huis van mijn Vader is plaats voor velen. Ik ga naar dát huis toe om er een plaats klaar te maken voor júllie. En als ik dat gedaan heb zal ik jullie meenemen. Dan zullen júllie zijn waar ík ben. Jullie kennen de weg naar waar ik heenga.’ Maar Thomas begreep er niets van en zei: ‘Heer, wij weten niet eens wáár jij naartoe gaat, hoe zouden we dan de wég ernaar kennen.’ En Jezus dan: ‘Ik bén de weg…Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Joh. 14, 1-9).
De opstanding uit de dood, het huis van de Vader, een geheim dat even groot is als het geheim van God. Jezus is op ons vooruít gelopen en in dat geheim verdwenen. Zijn graf is leeg. Hij was al begónnen met verdwijnen toen hij struikelend zijn kruis op zich nam. Zó is hij ons vóórgegaan, zó is hij de weg gegaan naar het geheim van God, het huis van de Vader. Zo ís hij de weg die ook wíj moeten gaan. Dat had Jezus al bij het graf van zijn vriend Lazarus gezegd. Hij zei toen dat ‘wie in hém als weg gelooft zal léven.’ Maar geloven is doen, dóen wat je geloof door zélf die weg te gaan. Geloof je niet, ga je niet zélf de weg die Jezus op jou is vooruitgelopen, dan ben je al dood, voorgoed (Joh. 11, 26-27).
Daar gaat het Paasverhaal over dat u zojuist gehoord hebt: over Jezus die dood was, maar niet voorgoed, wél in het graf gelegd maar daar niet meer te vinden. En over een engelenboodschap die zegt wáár je hem zoeken moet en waarom: ‘hij móest de weg gaan die hij gegaan is, Góds wil, en dáárom moet je hem niet bij de dóden zoeken maar bij de lévenden, want zíjn weg is de weg naar het léven, de dérde dag.’ Pasen. De vrouwen zoeken hem dus op de verkeerde plaats: Jezus is niet in het graf. Maar ze begrijpen daar niets van. En Petrus, die zich wat later bij hen aansluit, ziet enkel lege windsels. Zoeken, maar niet vinden: het geheim van God. Wat is er toch gebeurd?
Denk aan het verhaal over de twaalfjarige Jezus, Jezus die rond het Paasfeest in Jeruzalem onvindbaar bleek, zijn ouders wisten niet waar en hoe. Ze zochten hem drie dagen en ze vonden hem toen in de tempel. Jezus zei toen tegen hen: ‘Begrepen jullie dan niet dat ik wel dáár móest zijn, in het huís van mijn Váder? Jullie hadden toch kunnen weten dat het zo móest.’ Maar zijn ouders begrepen er niets van (Lc. 2, 41-50). Zoeken, maar niet vinden: het geheim van God. Wat is er gebeurd?
Denk verder aan wat er in de Kerstnacht gebeurde. Herders horen in die nacht een engelenboodschap: ‘Hij is geboren, jullie Redder uit dood en duisternis, je zult hem vínden: een pasgeboren kind, in wíndsels gewikkeld’ (Lc. 2, 8-14), wíndsels waaruit hij, horen we vanavond, eindelijk definitief verdwenen is, een nieuwe geboorte, in het huis van de Vader. Zoek hem dáár, zoek zelf de weg die híj gegaan is.
Hoe vinden wíj, hoe vind jíj de uit de dood opgestane Jezus, hoe vind jíj de weg naar het huis van de Vader, hoe word jíj opnieuw geboren? Als jíj de weg durft gaan van hoe het móet, langs de weg dus van ‘móest niet ook hij, het goddelijk mensenkind, de kruisweg gaan naar het huis van de Vader, op de derde dag, de weg van Gods wil?’ Hoe vind je de opgestane Jezus? Denk dan aan wat er móet in jouw leven, moet omdat het daarop áánkomt in de onverbiddelijke gang van je mensenleven, het zijn de windsels van de dood, en als je uitwijkt, blijf je erin verwikkeld en ben je al zo goed als dood. Moeten: zo is het Jezus vergaan, zo moet het jou vergaan, om op de derde dag op te staan. Moeten:
dat je moet leven met medezusters die jou niet liggen, met een gebroken gezin, het verlies van dierbaren, met wederzijds onbegrip.
dat je door ouderdom aftakelt en daardoor eenzaam wordt.
dat je moet leven met een handicap, een fysieke handicap of, soms nog veel moeilijker, een psychische handicap.
dat je een ander en soms ook jezelf vergeven moet, omdat je anders jezelf en die ander doodknaagt.
dat je als religieus of religieuze je leven moet leven terwijl die levensvorm aan het uitsterven is en naar de rand van de samenleving verdwijnt.
dat je geen kinderen hebt, terwijl je er gruwelijk naar hebt verlangd.
dat je kanker hebt en moet leren ermee te leven.
dat je als kerkmens moet leven en lijden onder de verholen minachting van de kerk voor homo’s en gescheiden mensen.
dat je een beetje autistisch bent en moet leven met je onvermogen om echt contact met anderen te hebben.
En vult u zelf maar aan wat er in uw leven móet.
Je hebt eigenlijk geen keus, tenzij de keus om níet de weg te gaan waarlangs Jezus op jou is vooruitgelopen: ‘móest het goddelijk mensenkind niet de weg van dat “moeten” gaan om op de derde dag op te staan, bevrijd van de windsels van alwat dood is? Móest, Gods wil, Gods wil dat wij, ieder van ons, in al de schijnbare onmogelijkheden, verdrietigheden en toevalligheden, zullen zoeken naar waar het op aankomt, het huis van de Vader, daarvoor niet uitwijkt, om als nieuw geboren te worden, God alleen weet hoe.
Zoek de opgestane Jezus bij de levenden, in je eigen leven, niet elders, op de verkeerde manier, zoek hem in zíjn spoor, het spoor van Góds wil, in het huis van de Vader dus. De vrouwen en de apostelen begrepen er in eerste instantie niets van, ze vonden het gezwam. Maar het was een éngelenboodschap: zoek en je zult vinden, maar zoek op de goede manier, naar hoe jíj moet léven, Gods wil, het huis van de Vader. En ga dan, struikelend zoals Jezus dat ooit ook deed, op weg naar de derde dag. Amen
André Zegveld