Over binnen en buiten [Mc. 7, 1-23]

‘Slechte dingen komen uit het binnenste van de mensen.’

Over binnen en buiten  [Mc. 7, 1-23]

We hebben maar liefst vijf weken Johannes 6 gelezen, over het leven gevende brood uit de hemel, over Jezus die in vlees en bloed dat brood is, en over Petrus die aan het einde van dat lange verhaal ook ons geloof verwoordt: ‘Heer, tot wie zouden we anders gaan dan tot Jou, Jíj hebt woorden van eeuwig leven.’ Vandaag hernemen we weer het Marcusevangelie, en na alle bespiegelingen van Johannes komen we meteen terecht in de weerbarstige realiteit van alledag: “hoe onderscheid je nu dat ware leven van dat wat de mensen ervan gemaakt hebben en nog maken?” En wij zijn ook zelf zulke mensen, mensen van mensenwerk, van ‘overlevering van mensen’, we hoorden dat woord zelfs vier keer in de evangelielezing. Het ware leven én de overlevering van mensen: hoe onderscheid je ze?

Heel het Schriftverhaal gaat over het wáre leven. ‘Luister naar wat ik jullie zeg, dán zullen jullie leven’ zei Mozes al, ‘luister naar het Boek. Want dat is Gods wil, Gods gebod, al vanaf den beginne: léven.’ Alles wat verder gebod is, voorschrift, regel of wet, is dáár op gericht: als wegwijzer naar en leidraad voor een gezegend en gelukkig leven. ‘Leven en dood houd Ik jullie voor, zegen en vloek, kies dan het leven.’ Dat is de intentie, de binnenkant van heel het Bijbelverhaal. Jezus was dáár vol van. Met heel zijn leven wees hij díe weg, denkt u maar aan de Zaligsprekingen: ‘Je bent pas echt gelukkig, je leeft pas echt, als je…’, en vult u dan zelf maar aan.

Maar leven is altijd mensenwerk, het wordt je door mensen overgeleverd. De handwassingen, waar sprake van was, waren oorspronkelijk alleen bedoeld voor de priesters, zoiets als nu de rituele handwassing van de priester bij de offerande. Maar mensen die bijzonder vroom wilden zijn, gingen het ook doen. En later werd het iets van iedereen, want niemand wilde voor niet vroom doorgaan. Zo werd het een algemene verplichting, opgenomen in een kerkelijk wetboek, met sancties voor als je de regels overtrad, alles vastgetimmerd als een huis, daar is dan verder geen beweging meer in te krijgen. Op die manier kunnen overleveringen een eigen leven gaan leiden, losgezongen van het oorspronkelijke Schriftverhaal. Maar leven ís bewegen. God wil dat wij leven, en dus bewegen, want ‘in Hém leven en bewegen we’, punt uit. ‘Waarom gedragen jouw leerlingen zich niet volgens de overlevering?’ vragen de Farizeeën aan Jezus. En Jezus dan: ‘Juist dáárom niet, omdat je door trouw aan voorschriften ontrouw kunt worden aan God.’ Niet enkel denken aan de Farizeeën van toen. Het is een soort ziekte van alle tijden, van met name religieuze mensen voor wie, kort en bondig, de veilige rituelen van de altaardienst gaandeweg belangrijker kunnen worden dan het wassen van mensenvoeten, zodat Gods wil wordt verward met een product van menselijke uitvinding. Maar: hoe onderscheid je dat dan, wat is het criterium, wanneer oordeel je goed?

De Jacobusbrief zegt het zó: ‘Religie, zuiver voor God de Vader, is dít: omzien naar weduwen en wezen in hun verdrukking en jezelf behoeden voor de besmetting van wat de wereld is.’ Maak je, met andere woorden, innerlijk vrij van alles wat juk van de wereld is: kledingvoorschriften, spijswetten, alles wat daar op lijkt, alles wat in de loop der eeuwen aan het oorspronkelijk Schriftverhaal is aangekoekt, maak je innerlijk vrij van alles wat níet de last en het juk van Jezus is. Kijk naar het geloof in je hart: geloof je écht dat God wil dat mensen léven? Als je dat écht gelooft, ben je niet bezorgd om je eigen leven, dan wil je het niet zeker stellen via het volgen van allerlei rituelen en voorschriften, dan wil je leven voor het leven van ánderen, zoals Jezus dat heeft gedaan. Je spreekt Gods naam enkel zuiver uit, als wat je zegt mensen ten goede komt, mensen doet leven, de mensen die dat het meest nodig hebben op de eerste plaats. Dat is het enige juk, de enige last die ons wordt opgelegd. Met de woorden van de profeet Micha: ‘Hij heeft jou, mens, bekend gemaakt wat goed is en wat God van jou vraagt: niets anders dan mensen récht te doen, dan in vríendschap de mensen lief te hebben, en nederig met je God te gaan.’

Jezus roept op tot onderscheid, tot het zien van waar het op aankomt. Een onderscheid dat je van binnenuit maakt, in je hart. Wat kwaad is, wat van God verwijdert, zit nooit in de dingen, nooit in de mensen, maar altijd in de diepte van je hart. Het komt niet van buíten maar van bínnen. Als je dat niet wil zien ben je een ‘huichelaar’ zegt Jezus, een ‘hypocriet’. In dat woord zit het woord ‘crisis, onderscheiding’. Het wordt voorafgegaan door het woordje ‘hypo’ dat ‘te weinig’ betekent. Jezus zegt: ‘jullie zijn niet kritisch genoeg naar jezelf, je eigen uitleggingen, visie en levenswijze toe. En als je niet kritisch genoeg bent, raak je het spoor bijster en verlies je uit het oog waar het uiteindelijk om te doen is.

Een woord voor ons allemaal. Er is in de kerk vaak een soort richtingenstrijd gaande tussen, kort en goed, rekkelijken en preciezen, tussen mensen die vinden dat regels en voorschriften ge-urgeerd moeten worden vanwege de zuiverheid van geloof en leer én mensen die zeggen dat je je daarvan juist moet losmaken. Tot beíden zegt Jezus: ‘ben je wel kritisch genoeg naar jezelf?’ Eigenlijk is dit woord van Jezus een woord over de tragiek van ieder mensenhart dat voortdurend balanceert en balanceren moet tussen bange gedachten van buíten en hemelse dromen van bínnen, tussen willen vasthouden van buíten en niet durven loslaten van bínnen. Jezus verbindt beide, buiten en binnen. Hij zegt: ‘wees goed voor een ander, doe wat goed is voor de mens naast je, van buiten dus, dan mag je er van binnen zeker van zijn dat je ook goed denkt.’ Hij zegt het tot heel de kerk: ‘wees kritisch naar jezelf toe, wees een gemeenschap die de Blijde Boodschap van liefde en bevrijding tot een tastbare werkelijkheid maakt in de wereld van alledag. Bidden we dat wij er zelf mee mogen beginnen, zonder daarvoor op anderen te wachten. Amen.

André Zegveld