‘Ontwaak, jij die slaapt…’
Paasnacht, zusters en broeders, Paaswake: in één nacht wordt álles herdacht, vanaf het begín toen álles nog begonnen moest, tot aan het eínde dat geen einde is, een leeg graf, een volstrekt nieuw begin, een begin zonder einde: opstanding uit de dood. Wat is er toen gebeurd, toen Jezus opstond uit het graf, die eerste keer? We weten het niet, niemand is erbij geweest, niemand van ons nú, niemand van Jezus’ leerlingen en vrienden tóen, en de officiële grafbewakers die alles in de gaten moesten houden hebben er doorheen geslapen. Wat is er gebeurd? We weten het niet. We weten enkel: ‘dood is dood, maar tóch...’ Dáárom zijn we hier, we weten: dood is dood, eens zullen ook wíj sterven, maar tóch…Het geheim van het kruis waaraan Jezus werd geëxecuteerd: dat God oneíndige liefde is en dat die liefde nooit zal sterven.
We denken vanavond aan Jezus, dood en begraven. We zijn als de leerlingen van tóen, we missen Hem, we missen waar Hij voor stond en geleefd heeft, we verlangen naar Hem. Als we dat níet zouden doen, naar Hem verlangen omdat we Hem missen, dan zijn we nú al zo goed als dood, dan zal er nooit opstanding zijn, dan geldt: dood is dood. Hoe méér wij Hem missen, hoe inténser ons verlangen, hoe díchter we erbij komen, bij de opstanding, zíjn opstanding en de ónze ineen, ééuwig leven, Hij en ik en jij en jij.
Over het graf héén verlangen we naar Hem. U weet: een mens die een deel van je leven is en is geweest, laat als hij sterft een leegte in je achter, je mist een deel van jezelf, hoe gróter deel des te grotere leegte. Je probeert je de gestorvene te herinneren, bij jezelf te binnen te brengen, op allerlei manieren. Met de stem van een dode is dat het moeilijkst. Niet wát er ooit door de dode is gezegd, maar de manier waaróp, het timbre van zijn stem, wat de klánk ervan in je opriep. We proberen vanavond in ons hart de klank van zíjn stem te horen, hoe Hij zelf over ‘verlíezen’ heeft gesproken, en bovenal: wat Hij toen aan vertrouwen uitstraalde. Hóe Hij zei: ‘Wanneer je je leven durft verliezen, zul je alles winnen wat er te winnen valt, het allerbelangrijkste. Maar als je dat níet durft, dan wordt het uiteindelijk níets met je. Zo ziet het eeuwig leven eruit.’ Hij is zelf díe weg gegaan, een weg van ontlediging tot het uiterste toe, de weg van jezelf losmaken van elke vorm van zelfzucht en zelfbekommernis, zodat je ópengaat tot op de bodem van je leven en een mens wordt die voor anderen durft gaan leven en die het zonder het te zeggen zegt: ‘ik ben er voor jou.’ Dán hoor je God zélf spreken en zijn eígen naam zeggen, in je hart, Jézus’ stem met de klankkleur van God. Alleen als je dat doet, verlangt te doen, alleen als dát jouw diepste verlangen is, de dorst van je ziel, alleen dán kun je gaan vermoeden wat eeuwig leven is, leven aan de dood voorbij. Vanávond verlangen we ernaar, meer dan anders, om dát te horen.
We vieren Pasen, zíjn Pasen, óns Pasen. We willen in ons hart horen wat Híj ooit zei, om te weten hoe wíj moeten zíjn zodat ook óns leven eeuwigheidswaarde zal hebben. Hem hóren met de oren van ons hart en gelóven in wat Hij zegt, je daaraan toevertrouwen, durven óvergeven: ‘Als je in Mij gelooft zul je leven, ook als je sterft, want wie leeft en gelooft in Míj, zal nooit sterven. Gelóóf je dat?’ Want als je je leven leeft vanuit díe grondstroom, de kleur van zíjn stem in je hoort en zo wéét hebt van zijn eígen vertrouwen in de weg van het verliezen, dán durf je het áán: te geloven in het verlangen van je hart dat Góds liefde niet is gestorven met zíjn dood, en niet zal sterven met jóuw dood, omdat God liefde ís, liefde die nooit sterft: ‘Ik nooit zonder jóu’. Liefde: een weg die je moet gaan, ik en jij, elkaar liefhebben als tochtgenoten onderweg die erop vertrouwen: als we ons voor elkaar durven verliezen, ik jou en jij mij, dan zullen we elkaar voor eeuwig hervinden in God die liefde ís. De weg van Jezus.
Het leven is aan ieder van ons gegéven, geen mens is er zelf de bron of eigenaar van. Maar we kunnen ervan afzien, door voor ánderen te gaan leven: ik ben er voor jou. Dan hoor je levender wijs Jézus, de stem van God. Hij heeft het gezegd én voorgedaan. Hij gáf zijn leven, Hij gaf wat léven in Hem was, Gods naam, Gods liefde. Op het einde zei Hij níet ‘Ik ga dood’, maar ‘Het is volbracht’ en Hij gaf in groot vertrouwen wat liefde en leven in Hem was terug aan God.
Toen Hij dood was en zijn hart werd geopend, vloeiden er water en bloed uit. Wáter: zijn ménsenbestaan dat lévend water is, leven gévend water, wáter dat het mensenbestaan vruchtbaar maakt, soepel, zíjn mensenbestaan dat ónze levensdorst lest. Én bloed: de vurige liefde van God, Gods adem die in en voor ieder mens die sterft blijft bidden, Gods barmhartigheid, Gods liefde. Paasnacht: de nacht vóór de morgen die het einde betekent van een eindeloze nacht.
Wat is er gebeurt die nacht? Een andere vraag wordt belangrijk: hoe moeten wíj zijn, u en ik, opdat wat er met Jezus is gebeurd ook aan ons zal gebeuren, en is dát wel ons grootste verlangen? Verlangen we om een mens te zijn zoals Híj, verlangen ook wíj om tot leven te komen door, zoals Hij, van ons leven af te zien? Verlangen wij met héél ons hart om zó te leven dat ons ménsenbestaan Gods naam uitspreekt, zodat de mensen om ons heen het zullen horen: God is met jou en jou en jou, wat er ook gebeurt? Leven van eeuwigheidswaarde, eeuwig leven. Paasnacht: er wordt in ons iets tot leven gewekt, een oneindige hoop, aan de dood van ‘dood is dood’ voorbij. Ieder mens die in Hem gelóóft en aan Hem zijn vertrouwen schenkt zal leven, ook als hij sterft. Geloven we dat? Het is het hart van Jezus ’Blijde Boodschap.
En wat is geloven? Geloven is geen weten, het is: het áándurven, erop durven vertrouwen, Hém vertrouwen, verlangen om intíem met Hem te worden, om Hem steeds beter te leren kennen, steeds meer Hem te zíjn. En dus naar anderen toe doen wat je gelooft: ‘ik zal er zijn voor jou en jou en jou, ik nooit zonder jou, wij leven samen, in liefde die God is.’ En dus: ‘als we ons leven voor een ander durven verliezen, dan zullen wij het voor eeuwig hervinden in de eeuwige liefde die God is.’
Geloven we dat? ‘Ja’ zeggen we deze nacht, ‘ja, dát geloven we, daarop vertrouwen we.’ En we kijken met geloofsogen om ons heen, naar onze tochtgenoten onderweg, ik en jij, en jij, en jij. En ieder van ons moet het voor zichzelf zeggen: ‘Als ik hen niet liefheb op de manier van Jezus, als ik er niet met heel mijn hebben en houden voor hen wil zijn, dan is Christus niet verrezen, want dan staat Hij niet óp uit mijn dood bestaan. Amen
André Zegveld