‘Gezegend de koning die komt in de naam van de Heer.’
Palmzondag, zusters en broeders, de eerste dag van de Goede Week, die lange week die het begin is waar Pasen mee begint, de laatste dagen van Jezus, zeven dagen die samen als het ware een nieuwe scheppingsweek vormen, zeven dónkere dagen tot aan de morgen van de achtste, toen ‘God zag dat het góed was, alles wat aan Jezus is gebeurd.’ Heel deze week die voor ons ligt, het is één grote preek, met als Leidmotief: ‘Gezegend Hij die komt in de naam des Heren’, gezegend die wondere mens die ons in levenden lijve heeft laten zien hoe God eruitziet. Laat het duidelijk zijn: we knielen ook dezer dagen niet voor het kruis, we knielen voor de Gekruisigde. Want álles wat wij van God weten, niet met ons verstand maar met de vermoedens van ons hart, dat weten wij van Hém: dat God een God is die begaan is mensen, tot in de dood en nog verder, betrouwbaar, met een liefde die álles te boven gaat, want ‘zijn liefde duurt in eeuwigheid’, aan elke dood voorbij.
Vandaag de eerste dag van die scheppingsweek: Jezus’ intocht in Jeruzalem. Jezus rijdt als een wel heel vreemde koning de heilige stad binnen, zittend op een lastdier. Hij laat op die manier zijn Blijde Boodschap zien, bedoeld voor iedereen die het maar zien wil: ‘Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, bij Míj vindt jouw ziel rust, want de levenslast die ik jouw opleg bestaat eruit dat jij door Mij gedragen wordt.’
Maar Jezus’ intocht in Jerusalem lijkt verdacht veel op een parodie. De mensen roepen ‘Hosanna’, een soort schreeuw om hulp, ze hebben er genoeg van, van al die koningen, machten en krachten, hoge instanties en machthebbers, al die politici van welke snit dan ook, van heel díe wereld die geen oog of aandacht heeft voor het simpele levensgeluk van heel gewone mensen. Ze verlangen naar een andere wereld: ‘Hosanna, gezegend die komt in de naam van de Heer.’ Een tégenstelling wordt zichtbaar: tussen de brute kracht van man en macht én de weerloze macht van de liefde. De intocht: soort parodie. Want déze koning is, als middelpunt van heel deze optocht, toch eenzaam, alléén, onbegrepen, ook door zijn leerlingen, zijn vrienden. Het loopt, weten wij die al weet hebben van de afloop van deze intocht, van wat erná komt, het loopt uit op een fiasco. Wij weten: deze koning is, zwijgend tot op het laatst, op weg naar het hart van het geloof, naar het geheim hoe Gód eruitziet. De mensen zullen, lopend in de pas van man en macht, Hem gevangennemen, Hem de rug toekeren en aan zijn lot overlaten. Het geheim van zíjn geloof, het geheim van óns geloof, het geheim van God, dít geheim: enkel weerloze liefde zal de brute kracht van men en macht overwinnen en Góds domein openen, Gods verborgen ríjk onder de mensen. Midden onder al die mensen staat en gaat Híj daar, Góds mens, kennelijk door niemand echt gekend. En wíj? Begrijpen wíj Hem? Herkennen wíj Hem? Verlangen wíj ernaar om ook zelf, zoals Hij, op weg te gaan naar het geheim van God?
Zeker, wij hebben weet van de afloop van het hele verhaal waarvan wij vandaag het begin aan elkaar vertellen. Maar we zijn en blijven levenslang Emmaüsgangers, mensen die Hem, na alles wat er deze week met Hem gebeuren zal, steeds opnieuw moeten leren herkennen, herkennen aan het herkenningsteken dat Hij ons heeft nagelaten, het goddelijke teken wat er van mens tot mens gebeuren moet: het breken van het brood, het uitdelen van je eigen leven, het teken: ‘ik ben er voor jou en jou en jou.’ Het geheim van het geloof, het geheim van Gods domein, van Gods weerloze liefde.
Laat het tot je doordringen, deze week: het laatste woord dat Jezus ooit gezegd heeft, Zijn láátste mensenwoord, gezegd op het moment dat Hij stierf en in God verdween, het was tot Gód gericht: ‘Vader, ik vertrouw wat leven in mij is toe aan Jóu.’ Maar zijn vóórlaatste mensenwoord was tot de mensen om Hem heen gericht, tot ons dus, een woord dat tot het einde der tijden door Hem in ieders hart wordt gezegd: ‘Ik heb dorst, dorst naar jou en jou en jou.’ Mogen we dát woord horen met de oren van ons hart, de préék van héél deze week verstaan, en Zíjn dorst naar mensen lessen door het tegen elkaar te zeggen en vooral te doen wat we zeggen: ‘ik ben er voor jou’, Gods naam, heel gewoon van mens tot mens. Pasen. Amen
André Zegveld