‘Schep, God, een nieuwe geest in mij, een geest van licht, zo klaar als Gij; dan doe ik vrolijk wat Gij vraagt en ga de weg die U behaagt.’ [Ad den Besten]
Pinksteren is het feest van en voor mensen die een gééstelijk leven willen leiden. Nu niet direct gaan denken aan geestelijke oefeningen, aan een regelmatig gebedsleven, jaarlijks een retraite, de dagelijkse rozenkrans, veel gewetensonderzoek en zo. Neen, gééstelijk willen leven is: een mens willen zijn die altijd en overal zijn gewóne leven wil beleven uit de Géést van God. Met Pinksteren gaat het dáárover, over je gewóne leven van alledag, over het mensenleven dat je lééft. En leven is niet: nádenken over je leven, maar: je leven léven. Pinksteren: gaan leven uit Gods lévenscheppende geestesadem. Daarom beginnen we bij het begin, het schéppingsverhaal uit het boek Genesis. Daar lezen we: God schept alles en alles, zijn geestesadem zweeft als een soort broedende vogel (Gen. 1, 2) over de chaos en de warboel van het niets waaruit alles nog moet vóórtkomen. En dan volgen er, u weet het, twéé scheppingsverhalen. Waarom twee? Omdat wij, mensen, in twee werelden leven, die van de kosmos en de natuur, én die van de mensen.
Het éérste scheppingsverhaal (Gen. 1, 2 – 2, 3) gaat over de schepping van de kósmos, de sterren, zon en maan, van de natúúr, bomen, planten, de dieren, lévende wezens van allerlei soorten en maten, de mensen dus ook, ik én jij, alles heel ordelijk en voorspelbaar: één reusachtige uitbarsting van léven dat ópkomt en vergaat. We kunnen het nu zelf zien, van heel dichtbij, de lente: een soort explosie, in mum van tijd staat alles in blad, loopt uit, schiet in bloei, nieuw leven, de vruchten laten zich al zien. Zeker, alles zal in de herfst weer vergaan, maar de komende lente zal er wéér zo’n explosie van leven zijn. Wij, mensen, maken daar gewoon deel van uit, wij leven niet ín de natuur, wij zíjn natuur: geboren worden, groeien, vrucht dragen en vergaan, net als de kikkers, de appelbomen en de krokodillen. God is er met zijn scheppend woord de bron van dat alles zoals het ís: ‘goed, zéér goed’ (Gen. 1, 31).
Het twééde scheppingsverhaal (Gen. 2, 4-25) gaat heel speciaal over de mensen. Mensen zijn vrij, ze beschikken over woorden, ze kunnen net als God spréken, ze moeten daarom als het énige van alle levende wezens hun eígen wereld scheppen, mee-scheppen met God. Mensen zijn daardoor een buitengewoon onordelijke en onzekere factor in Gods schepping. Mensenwoorden kunnen maken én breken, een zegen zijn of een vloek, een mensenwereld scheppen die goed is of kwaad. Mensen moeten kiezen. In de eerste twee mensen die normaal uit mensen zijn geboren, Kain en Abel, wordt die keuze zichtbaar: in wat voor mensenwereld wil je leven, met en voor wie? Wil je mens zijn als ik én jij, ‘goed, zeer goed’, of kies je voor jezelf alléén? En de een (Kain) slaat de ander (Abel) dood (Gen. 4, 1-8). Díe keuze trekt een bloedspoor door heel de mensengeschiedenis heen. Mensen met Gods adem in hun neus, mensen die met God hun wereld moeten méé-scheppen, doen elkáár de dóód aan. Níet de dood die met de natuur is meegegeven, neen, de ménsendood: haat, argwaan, jalousie, verpesting van het milieu, uitbuiting, kindermisbruik, geweld, macht. Zó spreken ze Gods goede schepping tégen en maken er níets van, niets goeds. Broedermoord.
Jezus was een mens als wij, maar dan wel hélemaal naar Gods oorspronkelijke bedoeling, vól van Gods geestesadem, ik én jij, tot het uiterste toe (Joh. 13, 1). Alleen zó scheppen mensen mee aan de mensenwereld die God voor ogen staat. Díe mensenwereld noemde hij ‘het rijk van God, God aan het werk.’ Verborgen dat wel, maar Jezus was daar gevoelig voor: mensen die zaaien en dus hoop hebben op de toekomst, een mens die een gewonde vreemdeling van de grond opraapt, een werkgever die niet de bodem van de loonkosten opzoekt maar bezorgd is over het welzijn van zijn werknemers, bloemen die bloeien om-niet. U kent die parabels. Het rijk van God: een wereld waarin mensen elkaar het leven gunnen en elkaar méé-scheppen met God. Jezus is gedood, niet gewoon gestorven, natuur van de natuur, maar vermóórd. Wij geloven: die ménsendood had uiteindelijk geen macht over hem, over wat léven in hem was, zijn gééstelijk leven. Door zijn manier van leven, met de weerloosheid van Gods overmacht, heeft hij die dood tégengesproken: door hélemaal te leven als ik én jij, met een liefde die leven doet. In hem is Gods schepping van de mens, van ons dus, eindelijk áf, voltooid. Pasen.
Pinksteren is het dérde scheppingsverhaal. Er verandert niets aan de kosmos, er komt een nieuwe mensenwereld aan het licht, een nieuwe vorm van mensenleven, een níeuwe schepping (Vgl. Ef. 2, 15; 3, 9; 4, 24): een mensenwereld als explosie van menselijkheid. Want dát gebeurt er met Pinksteren, zó’n explosie. Mensen die willen gaan leven zoals hij, mensen die elkaar verstaan, de weg vinden naar elkaar, ik en jij, mensen die een gemeenschap vormen die één van hart is en één van ziel, mensen die levender wijs de mensendood tegenspreken. Al die mensen zijn die éne nieuwe mens die door God wordt geschapen, zijn Jezus Christus, zijn diens lichaam dat telkens opnieuw opstaat uit de mensendood. Pinksteren is het feest van en voor mensen die geestelijk willen leven. En geestelijk willen leven is: weten dat je moet ópstaan om die allereerste vraag van God aan een mens, aan Adam, te beantwoorden: ‘Adam, mens waar ben je’ (Gen. 3, 9)? Beantwoorden door met je leven te zeggen: ik ben hier en ik wil dat mijn broeder lééft. Dan word je geschapen, als nieuw.
Je moet de verborgen werkzaamheid van God leren zien, er gevoelig voor worden. Gaan zien in een bang kind dat grijpt naar de hand van zijn moeder; in een vriend die zijn vriend troost in een voor beiden uitzichtloze situatie; in iemand die in de stilte van de nacht waakt over een stervend mens; in een volwassene die meelacht met het lachen van een kind, zonder te (willen) weten waarom; in iemand die een ander vergeeft zonder genoegdoening terug te vragen. Leren zien en erin durven geloven: níets kan míj tegenhouden om ook zelf zo’n nieuwe schepping te zijn, en dan gaan doen wat je gelooft. Dan is het Pasen en Pinksteren tegelijk. Geestelijk leven. Opstanding uit de dood, leven uit de weerloze scheppingskracht van God: troost, zachtheid die geneest, verkwikking, vrede, lafenis voor een verdorrend hart, u kent het lied.
Een visioen daarover, in het laatste boek van onze Bijbel, een visioen niet van wat er na de natuurlijke dood met je gebeurt, maar van wat ervóór gebeuren kan, als je ópstaat uit de mensendood. Een visioen dat als het ware het derde scheppingsverhaal op z’n aller kortst is: ‘God als een vader en moeder die tranen droogt, géén mensen meer die huilen, géén mensen meer met pijn, en niets en nergens nog oud zeer. Alles nieuw’ (Apoc. 21, 1-5). Bidden om Gods Geest in ons mensenleven. Amen
André Zegveld