‘Later, als ik groot ben, word ik…..’
We vieren de roeping van zuster Angelique en zuster Astrid, het leven dat zij als geroepenen hebben geleefd. Ze verschillen in zowat alles van elkaar, behalve in die éne roeping, die ze op heel verschíllende maníeren beleefd hébben, beléven en zúllen beleven. Roeping: iets ín een mens, in álle mensen gelijkelijk, één voor één, katholieken, protestanten, moslims, anders gelovenden en krasse heidenen. Iets in ieder mens, een soort stem van binnenuit waardoor een mens in beweging wordt gezet naar méér leven, vérder dan wat hij ís omdat hij wil wórden naar wat hij nog níet is. Het beweegt al in een klein kind dat zegt: ‘later, als ik groot ben, dán, ja dán…’ En dat verlangen groeit met dat kind mee, een soort roeping om gáándeweg de mens te worden die het zíjn wil, lévenslang. Want ook als je oud wordt, met slechte knieën, spataderen en een soms haperend geheugen en zo, ook dán is er dat verlangen in je, zij het vaak in de vorm van míssen: ‘ik kan dít niet meer en dát, ik kan niet meer leven hoe ik verláng te leven, hoe ik zou wíllen zijn. Juist dán moet je het meer dan ooit leren: om de mens te worden die je dán moet zijn. De weg van ieder mens.
Roeping, een geheimzinnige stem in ons, de stem van ons verlangen om al levend steeds meer mens te wórden. Wanneer we, zoals vandaag, kloosterjubilea vieren, staan we dáárbij stil: bij de roeping van deze twee hier, en daardoorheen bij de roeping van ons állemaal, één en dezelfde roeping: in hén als zuster van Denekamp, in óns als onderwijzer, of banketbakker, pastor of visboer. Het geheim van ons áller leven.
Dat ‘iets’ in ons, die geheimzinnige stem van ons verlangen, het is ‘iets’ van God zélf. Dat zegt de Schrift: God modelleert ieder mens uit aarde, zoals Hij dat doet met alles dat leeft. Maar bij de ménsen blaast Hij ook zijn eígen lévensadem in, iets van Hemzélf dus ademt Hij zijn eígen verlangen in om méns te worden, in íeder mens. Een verlangen dat nooit eindigt en pas tot rust komt als wíj, ieder van ons, helemaal mens geworden zijn naar zíjn beeld, op Hém gelijkend. En zolang er nog ongeleefd leven vóór je ligt, dus ook als je oud en krakkemikkig bent geworden, zó lang blijft die levensadem van God in jou bewegen.
Wij zijn christen, wij proberen ons lévensgeheim te beleven op de manier zoals Jezus Christus ons heeft voorgeleefd, Hij die in levenden lijve Góds verlangen naar mensen was. Een drierslag: wij verlangen ernaar om voluit méns te zijn, mens zoals Jezus méns is geweest, en jullie, onze twee jubilaressen, hebben ervoor gekozen om dát te doen op de manier van Sint Franciscus, om langs díe drievoudige weg de mens te worden die je zou willen zijn, lévenslang. Want dáárvoor ga je naar het klooster van Denekamp: om met je leven meer en meer een verwíjzing te worden naar Hém, Jezus Christus, zoals ook Franciscus dat heeft verlangd, en om langs díe weg de méns te worden die je verlangt te zijn, gewoon door te doen waar je goed in bent en wat je graag doet: omzien naar mensen, naar kinderen of ouderen, als vrijwilliger in het pastoraat, in de liturgie, in dienstbaarheid aan Jezus’ gemeenschap dus, alles heel menselijk, heel gewóón.
Want een mens heeft twéé levens, een gewóón en een óngewoon leven. Het tweede, ongewone, dat van Gods verlangen in je, begint op het moment dat je ontdekt dat je maar één leven hebt. Het twééde, dat van je verlangen en roeping, moet je gewoon in en met je eerste en maar al te aardse leven beleven. Dáár verwijzing naar Jezus Christus zijn: gewoon, ouderen verzorgen, kinderneusjes snuitend, op huisbezoek gaan, of bezig zijn in de naaikamer of het archief. Om door ál dat gewone heen de mens worden die je zijn wilt. Een mens heeft twee levens, het tweede gaat verborgen in het eerste, het is er het geheím van, de verborgen schat, de kostbare parel, iets van God zélf, van Gods liefde voor ieder mens. Hoe moet je dan je aardse leven beleven om het tweede leven te ontdekken? Door in je gewone leven met liefde naar mensen om te zien en daar nooit mee op te houden, want bij God kom je nooit aan. Dát is en blijft ons áller roeping: niet blíjven wat je wás, maar wórden wie je nog niet bent, tot in het ongeweten geheim van God zelf, één en al verlángen willen zijn zodat je vól raakt van God. Hoe? Door het ongewone leven te zoeken in het gewone, en daar álles voor over te hebben, tot en met je eigen leven, zoals Jezus. Durf díe weg te gaan, dan leid je met je eerste leven een leven van eeuwigheidswaarde.
De rijke jongeling durfde dat niet aan. Hij wilde zijn twééde leven hebben zoals hij z’n eerste had. Hij wilde God hébben. Jezus wees hem de weg die hij moest gaan: laat jezelf los, zoek in alles Gód die je niet hébben kunt, wees één groot verlangen naar verder, wéés er voor ánderen, helemaal, dán verdwijn je gaandeweg in het eigen geheim van God, een geheim van sterven en verrijzen, zoals Jezus. De roeping van ons allemaal.
Jullie twee hebben ruim zestig jaar geleden voor die weg gekozen, daarnaar verlangd, met vallen en opstaan, de weg van je roeping: open willen gaan voor wat je niet zíen kunt, niet zéggen kunt, daarvoor opengaan door steeds meer de méns te worden die je verlangt te zijn. Tot hier en heden, want God is altijd hier en heden. Oók als je oud geworden bent. ‘Het is verboden om oud te zijn’ zei een beroemde rabbijn ooit, want daar word je (denk aan de rijke jongeling) bijzonder triest van. God is altijd heden, zíjn verlangen naar jóu, jouw roeping blíjft, elke dag als nieuw: niet blíjven wie je was maar worden wie je nog niet bent.
We zijn dankbaar voor jullie roeping, dankbaar dat jullie al meer dan zestig jaar je roeping hebt beleefd, het verborgen geheim van ons aller mensenleven. Bidden we daarom dat wíj op ónze manier met júllie verder zullen gaan en júllie op júllie manier met óns, langs die éne weg naar het geheim van God, het geheim van sterven en verrijzen. Amen
André Zegveld