Wat is de roeping van ieder mens? Een mens wordt geroepen om mens te worden zoals Jezus Christus mens is geweest. Het is een heel intieme en persoonlijke roeping. voor alle mensen dezelfe, voor ieder mens anders.
U hoorde het verhaal over de roeping van de eerste leerlingen, in de versie van de evangelist Johannes. Dat verhaal vertelt ook roeping, de oervorm ervan. Het sleutelwoord erin is: blijven, verblijven, wonen.’ In het grieks staat er steeds hetzelfde woord. Het begint eigenlijk al met de doop van Jezus. Johannes de Doper had toen gezien dat de Geest van God op Jezus neerdaalde en op hem bleef, en de Doper had toen íngezien: ‘híj, Jezus, is de Zoon van God.’ De dag erna staat hij weer bij de Jordaan, nu met twee van zijn eigen leerlingen. Hij ziet Jezus lopen en zegt dan tegen die twee: ‘Kijk, daar gaat het Lam van God.’ En de twee lopen achter Jezus aan. Hebben ze begrepen wat Johannes over hem heeft gezegd? Ik denk het niet, althans niet in eerste instantie. Toch gaan ze achter die onbekende man aan, zonder iets te zeggen. Maar Jezus keert zich om en doorbeekt de stilte: ‘Wat zoeken jullie?’ En die twee dan: ‘Meester, waar verblijf je.’ Ze herkennen kennelijk iets van zichzelf in hem en willen hem daarom leren kennen. Jezus doorziet dat verlangen en nodigt hen zonder voorwaarden te stellen uit, hun roeping: ‘Kom en zie.’ De twee komen, zien waar Jezus verblijft, en ze blijven heel de dag bij hem. Ze leren hem dus kennen door bíj hem te zijn, en zeggen later: ‘Wij hebben hem gevonden, de Messias, de mens die de weg naar God laat zien, de Rechtmaker, de mens die opkomt voor de machtelozen, de mens die daarvoor álle bestaande verhoudingen op de kop durft zetten, de mens die ‘het’ is, alles wat je je maar kunt voorstellen, híj is het.’ Al met al een heel sober verhaal. Want wát is er gebeurd, wat hebben die twee leerlingen gezíen toen ze zagen waar Jezus verbleef, en wat heeft Jezus hen gezegd? De evangelist zegt er niets over.
Misschien ging het zó. Toen die twee ’s avonds laat weer van bij Jezus vertrokken, zeiden ze enkel: ‘nu moeten we gaan.’ Jezus zag hen aan en zei niets. Ze bedankten hem, gingen en vroegen verder niets. Onderweg zei de een, Andreas: ‘hij is ánders dan de Doper.’ ‘Ja,’ zei de ander, ‘hij zei niets bij het afscheid. Waarom eigenlijk niet?’ Andreas antwoordde: ‘ieder mens heeft zijn geheim.’ ‘Maar waarom zeí hij niets,' zei de ander weer. Ze kwamen bij het huis waarin ze woonden sinds ze bij de Doper waren. En de Doper vroeg: ‘Hoe was het?’ Andreas zei: ‘hij heeft maar een klein huis.’ Maar de Doper vroeg verder: ‘Wat heeft hij gezegd?’ ‘Níets,’ zei Andreas, ‘hij zei alléén: wat zoeken jullie, kom maar zien. Hij heeft ons verder alleen maar áángezien’ (H. Andriessen, Vertellingen rond de Schrift, 1986, 63-64).
‘Kom en zie’ had Jezus gezegd, en die twee leerlingen waren gekomen, bij hem gebleven en hadden daardoor íngezien dat hun diepste verlangens door hem gezien waren, zodat zij het durfden zeggen: ‘híj is het.’ Het sleutelwoord om dit verhaal te begrijpen, is dus: blijven, verblijven. Nu is het met het evangelieverhaal als met het luisteren naar muziek. Als je enkel het begin hoort, hoor je níets. Pas als je het héle stuk hebt gehoord, weet je waar je in het begin naar moet luisteren. Vandaag horen we dat het gaat over blijven/verblijven. Maar wat dat woord zeggen wil horen we pas goed als we tegelijk horen naar datzelfde woord verderop in het verhaal. Dan horen we nú al wat die twee hoorden en inzagen toen ze bij Jezus bleven.
Ik denk dan aan wat Jezus bij de wonderbare broodvermenigvuldiging tegen zijn leerlingen zegt: dat je zijn woorden moet eten alsof het brood is, voedsel dat ervoor zorgt dat jíj in hém blijft en híj in jou. En door in hém te blijven zul je Gods eigen woorden gaan horen in je eigen hart. Kijk en luister dus goed naar Jezus: als je hém, Gods Woord, ziet zie je Gód, de Vader in de hemel. En wat zegt dat? Het zegt dat ook jíj, net als hij, je leven moet durven verliezen, om één te blijven met hem. Alleen zó word je één met de Vader, één met Gods leven en bewegen, één met Gods liefde, want God í liefde. Daarom zegt Jezus ook: blijf toch in mijn liefde, mijn liefde ís de liefde van de Vader. En als jíj je broeder liefhebt, word je de verblijfplaats van God. Toen die twee leerlingen bij Jezus bleven, zagen ze dát.
Het is ook óns roepingsverhaal, de oervorm ervan. Wíj zijn die twee die achter Jezus aan lopen met het verlangen hem te leren kennen. En híj kijkt ons aan, met een blik die tot in onze ziel reikt, en zegt: ‘Kom en zie.’ Hém zien, niet met de ogen van je hoofd, maar met de ogen van je hart, zodat je het gaat ínzien: híj, Jezus, is de verblijfplaats van God, en als wij in hém geloven en zelf gaan leven zoals hij, dan staat hij op uit ónze mensendood, uit alles wat in óns dood is, dan worden wíj ménsen in wie Gód verblijft, dan zijn we wie en hoe God ons bedoelt en roept en komt God eindelijk thuis. Onze roeping: een wonder van intimiteit mét en bewoond worden dóór God, zoals dat in Jezus het geval was, en verlangen dat Gods liefde ook jóuw bestaansgrond is, want God ís liefde. Onze roeping. Maar waar en hoe horen we die roeping, waar en hoe kijkt Jezus ons aan?
Allereerst: durf in je eigen hart te kijken, naar de verlangens die daar leven, de diepe en diepste, naar het verlangen ook dat je zelfs bijna nooit aan jezelf vertelt. Wat zoek je in het leven, eigenlijk. Wij, mensen, zoeken van alles en nog veel meer: een baan, erkenning door andere mensen, een gelukkige relatie, geld ook, comfort, een harmonieus gezin, en vult u zelf maar aan. We zijn ergens aan begonnen, een beroep, een gezin, kloosterleven, en we zijn daarin langzaamaan, ookm al is het vaak op een veilige en plezierige manier, weggekropen en vastgelopen. We zijn wat we hebben, we zijn wat we doen. Maar is dat alles? Wat gaat er in verborgen, in het diepst van onze ziel? Ik denk dan aan het woord van Augustinus: ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in Jou, God.’ We zingen dát bij zowat elke uitvaart: ‘niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf, wij leven én sterven voor God, onze Heer, aan hem behoren wij toe.’ We zoeken God, zegt Augustinus. ‘God’: een weerbartsig woord. Je moet ervoor diep in je hart durven kijken, aan alle gebaande paden voorbij. De twee leerlingen hebben, denk ik, dááraan geleden, aan die ándere verlangens. En Jezus heeft dat vermoed en gezien toen hij hen aanzag. Hij zag achter de façade hun ziel, hij zag ze áán en zei enkel: ‘Kom en zie.’ Daarom: durven we in ons eigen hart kijken en laten zien wat er ten diepste in ons leeft. Dat ten eerste.
Maar dan, ten tweede: wanneer en vooral hoe zullen wíj door Jezus gezien worden? ‘Leg het evangelie over je hart heen,’ zegt Augustinus. Lees met je hart de daar geschreven woorden uit zijn mond. Spreek met hem in de taal van je verlangens, zonder iets achter te houden, onverhuld. Mediteer erover, overdenk wat Jezus zegt, blíjf bij zijn woorden, dring erin door, laat ze bij je binnen, laat ze jou áándoen. Dan word je langzaamaan door die woorden bewoond. En doe dat in voor- en tegenspoed, in lichte en in donkere dagen, bij ziekte en gezondheid. Dan zul je je gaandeweg bespeurd weten en het horen, in het dialect van je ziel: ‘Kom en zie, zie wie je in mijn ogen bent.’ Dan heb jij hem gevonden, en hij jou, de Messias die jou roept om op jóuw manier een mens naar Gods hart te zijn.
Bidden we dat wij, óók wij, ons door hem laten roepen, om mens te zijn zoals hij: een mensgeworden woord van God. Amen
André Zegveld