Uit de dood opstaan [Mc. 16, 1-8] [Paasnacht]

‘Helemaal geschapen worden’

Uit de dood opstaan  [Mc. 16, 1-8] [Paasnacht]

Paaswake, Opstanding uit de dood, zusters en broeders. We begonnen deze wake, heel symbolisch, met het ontsteken van het licht van Christus, Gods eígen levenslicht. En we lazen er het grote scheppingsverhaal bij, de Schrift, hélemaal, van A tot Z, vanaf het begín, toen God de mensen is gaan scheppen naar zíjn beeld en gelijkenis om met Hem méé te scheppen aan een goede mensenwereld, tot aan het eínde, de voltooiing ervan, toe. Dat einde ging over vrouwen die naar het graf van Jezus waren gegaan om áfscheid te nemen van hém die hun lévenslícht was geworden, maar die dood was, vertrapt als gras. Maar Jezus’ graf was léég, een soort engel had het erover dat ze hem thuís, in hun eígen leven moesten gaan zoeken, een heel níeuw begin, ze begrepen er niets van, en vol angst waren van Jezus’ graf wéggevlucht.

Het gróte scheppingsverhaal: mensen zíjn er om sámen beeld en gelijkenis van God te zijn, gewoon als stérfelijke mensen van vlees en bloed, van weer en wind, komen en gaan. Is het einde dan echt ‘het over en uit ‘van het graf? Dat niet. Wij zijn bedóeld, al vanaf den beginne, om als bééld van God, en dus ánders dan al het andere dat op de aarde loopt, vliegt en kruipt, aan de dood voorbíj te leven en óp te staan uit al wat géén leven is. Hoe? Kijk dáárvoor naar Jezus: hij gáf zijn leven én zijn dood voor anderen Daarom is hij in het graf niet te vinden, neen, pak thuis je eigen leven op, leef daar je mensenleven hém achterna, dan vind je hem daar, levender dan ooit. Maar zelfs Jezus intieme vrienden van tóen schrokken zich in eerste instantie dood, ze renden van het graf dat geen graf was weg en durfden er met niemand over spreken. Want ze moesten het nog helemaal leren, het hele scheppingsverhaal: dat er dood is én dood, leven én leven.

Verrijzenis uit de dood: wij zijn geneigd om, net als de vrouwen van tóen, ons te focussen op wat er ná onze dood zal gebeuren, als we gestorven zijn omdat we sterfelijke wezens zijn. Alsof verrijzenis uit de dood wil zeggen dat we op een wondere manier weer teruggebracht worden in het soort leven dat wij voorgoed verlaten hebben. Neen, de dood is niet iets van dat ene stervensmoment. Je wordt er, gaat u maar na bij uzelf, lévenslang mee geconfronteerd. Mensen om je heen gaan dood, iets in en van jóu sterft mee. Er is de dood van groot verdriet die jou al vóór je sterft in de greep kan houden, alsof je er al niet meer bent. Er is de dood van onbegrip, verwijdering en het stuklopen van relaties. Niemand ontkomt daaraan. Een mens als gras dat opkomt en weer afsterft, er even is en dan weer verdwijnt. Heel normaal dus. Wat betekent dat: opstaan uit de dood, waar moet je dan aan denken?

Denk aan het geheim van ik en jij. Als je in liefde met elkaar het maar al te sterfelijke léven deelt, dan vindt er al zoiets als een opstanding plaats. Je leeft niet enkel je eigen leven, neen, je wordt méér dan je bent, je kent en wórdt gekend, een overgang, de grens van je lichaam wordt doorzichtig, je lichaam kan worden afgebroken, maar je leeft verder, iets in en van jou dat onverwoestbaar van Gód is en dat ook in de ander leeft: liefde. Je hebt daar verder geen woorden voor. Denk ook aan al die heel gewone situaties, als je kind ziek is, of je man of vrouw wegdrijft in de zee die dementie heet: hoe je je tijd van leven geeft, je energie, ten koste van jezelf, je verlíest dus iets, soms heel veel, maar je wint ook: leven van een heel bijzóndere kwaliteit, en ook daar heb je geen woorden voor. Opstanding uit de dood. Een mens is groter dan het lichaam dat ooit in een graf zal worden gelegd. Ga je leven ‘ns na: waar en wanneer is jou zoiets overkomen: dat je gróter was dan je bent en dat er een heel ander sóórt leven in je ópging? Jezus heeft ons dát vóórgeleefd, en het symbolisch, aan de tafel van het laatste avondmaal laten zien, toen hij zichzelf vergeleek met bróód en zei: ‘eet mij’, en: ‘voor wie maak jíj je tot brood, op míjn manier?’

Opstaan uit de dood: we moeten er dag in dag uit mee begínnen, gewoon thuis, met en voor de mensen met wie wij het mensenleven delen. Door hen het leven te gunnen, door mensen niet te categoriseren maar hen één voor één als mens te benaderen, als beeld van Gods liefde. Dan wordt Gods schepping voltooid, steeds weer. Dan dóe je, gewoon als de mens van vlees en bloed die je bent, waartóe je er bent: om iets van Góds liefde te zijn. Dat gelóven we.

Want dáár gaat het schéppingsverhaal over, van het begin tot het einde, de voltooing. Maak het je eigen, ga het ook tegen iedereen zeggen: ‘Ménsen, hun dagen zijn als het gras, maar duren zal de liefde die God is’, en: ‘God zal niet toelaten dat jij zal vallen in het niets, als jij als een dood vogeltje op de grond val, val je in Gods hand,’ en: ‘voor Jou, God, bestaat er geen duisternis, voor Jou is de duisternis even licht als de dag, Jij wijst mij de weg naar het leven.’ Geloof erin, én ga ernaar doen. De steen die op ons hart drukt, ís al wéggerold. We léven in het geheim van God, en als wij sterven verdwijnen we in datzélfde geheim. God die mensenliefde is, alléén Hij weet hoe.

Bidden we deze nacht dat we er steeds mee zullen gaan begínnen om uit de dóód op te staan. Dán is het Pasen, elke dag van ons leven, en verder en verder. Amen

André Zegveld