‘Richt u op, heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt nabij’.
‘Richt u op, heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt nabij’. Het hoofd opheffen, standhouden voor het aangezicht van de Heer, de handen uitstrekken - dat was een typische gebedshouding in de dagen van Jezus. Daarmee is meteen de toon gezet. Met die houding en innerlijke gesteldheid gaan we op weg verlangend uitziend naar wat komen gaat. Jeremiah in de eerste lezing ziet het al gebeuren: ‘Er komt een tijd dat ik de belofte vervul die Ik aan Israël en Juda gedaan heb’. We bereiden ons voor op een komst, de vervulling van een belofte. Advent. De kernwoorden voor de Advent zijn: Hoopvol wachten. Vurig verlangen. Stille aandacht.
Voor mij wordt dat verlangen nog het meest aangrijpend in klank uitgebeeld. Brandend verlangen. Bach Kantate 140. Het duet:‘Wann kömmst Du‘…. ‘Ich komme‘.
Het is een muzikale uitwerking van een van de parabels waarin Jezus verlangend wachten, waakzaamheid, plastisch uitbeeldt. De tien meisjes die verlangend uitzien naar de komst van de bruidegom.
Natuurlijk, Jezus is al gekomen, met Kerstmis vieren we immers zijn geboorte, elk jaar weer. Maar Jezus is ook altijd de nog komende. De Schrift spreekt van zijn wederkomst op het einde der tijden. Op persoonlijk vlak wacht elk van ons, zo belijden we in geloof, op het eind van ons leven, bij ons sterven, een ontmoeting. Maar er is nog een andere komst, misschien wel de belangrijkste voor ons, zoals we hier bij elkaar zijn, en dat is zijn komst, de ontmoeting, midden in ons bestaan, nu. De Kerkvaders spreken daarover. ‘Medius adventus’ (Bernardus van Clairvaux), de tussentijdse komst. Het is Zijn komst in ons leven nu. Een ervaring van tegenwoordigheid in het leven van elke dag.
De evangelist Johannes zegt dat heel mooi: ‘Wanneer iemand mij liefheeft, zal hij zich houden aan wat ik zeg, mijn Vader zal hem liefhebben en mijn Vader en ik zullen bij hem komen en bij hem wonen’. Joh 14: 23) Een geheimnisvolle aanwezigheid: Wij zijn bewoond! In het diepst van ons wezen, het ‘puntje van de ziel’, een aanwezigheid. Maar het is een aanwezigheid voorbij gevoel. Je voelt het niet, je kunt er gemakkelijk aan voorbijlopen. We zijn gemakkelijk afgeleid. We houden het wachten niet uit. Waarom duurt het zo lang? Waarom dat gevoel van afwezigheid?
We zijn in goed gezelschap als we moeite hebben om waakzaam te blijven als onze aandacht verslapt, als we in slaap sukkelen. Denk maar eens aan Petrus en te twee anderen in de Hof van Olijven: Ze vallen in slaap terwijl Jezus in doodsangst bidt tot de Vader. Hetzelfde gebeurt of de berg Thabor.
De psalmist in psalm 13 verwoordt het zo: ‘Tot wanneer, Ene, vergeet ge mij blijvend? Tot wanneer! – verbergt ge voor mij uw aanschijn? Hartstochtelijk verlangen dat zich uit in een klacht. Iets om je bij aan te sluiten misschien als het in je eigen leven niet meezit, als alles donker lijkt en eenzaam.
Ons verlangen, zo wordt duidelijk, is een antwoord. Want, mysterieus genoeg, Gods verlangen is ons altijd al voor. ‘Zie, ik sta aan de deur en ik klop’. (Apoc 3:20) Het initiatief komt van de andere kant. Jezus staat aan de deur, maar de deurklink zit aan de binnenkant. Wij zijn vrije mensen. Elk van ons vrij om de deur te openen of op slot te laten. De liefdevolle handreiking komt van de andere kant.
Zo worden we in deze adventstijd uitgenodigd om te peilen naar ons diepste verlangen, om ons te laten raken. Dan helpt het om stil te worden, thuis, in de natuur, in een gebedsruimte, zodat, wat vaak bedolven is onder het geruis van allerlei bezigheden, aan bod kan komen. Stil verwijlen, om, diep van binnen, de Stem te horen fluisteren.
Tijd nemen ook om ons hart te openen voor de ander. Luisteren naar de verlangens van anderen. God komt in ons leven in de ontmoeting met de ander. We kunnen Gods aanwezigheid zien oplichten in het gelaat van de ander, of mogen iets doorgeven van Gods verborgen aanwezigheid in onszelf. Liefde. Geborgenheid. Het gebeurt bij voorbaat vaak onbewust. Denk maar een de parabel van het laatste oordeel: ‘Wanneer, Heer, hebben wij u hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis en zijn we naar u toegekomen?’ We ontwaren daar het gelaat van God verhuld in het gelaat van onze medemens en in tastend verlangen.
Daarom bidden we met aandrang in deze Adventstijd: Maranatha. Kom, Heer Jezus, kom! (Apoc 22: 20)
Fons Eppink