‘Waar jouw schat is, daar moet ook je hart zijn.’
Het is volop vakantietijd, mensen trekken er weer massaal tussenuit, van dichtbij naar heel ver weg: eruit, weg uit het normale levenskader van alledag. Waarom eigenlijk? Wat zoeken mensen, wij dus, als we naar vakantie verlangen en op vakantie gaan? In ieder geval dít: vrijheid, vrij zijn van dwang, van de plicht om je te bewijzen en te rechtvaardigen, vrij zijn om méér aan jezelf en de anderen toe te kunnen komen. Je gaat weg, op welke manier dan ook, om weer op een frisse manier de weg te vinden naar jezelf en naar de anderen, en om áchter alle rollen en gewoonten weer met jezelf en anderen verbonden te zijn.
Die twee hangen samen: jouw vrijheid en jouw verbinding met jezelf en anderen. Daarom zeggen veel psychologen: wil je jezelf en de ander écht leren kennen, ga met elkaar op vakantie, dan kun je niet terugvallen op de kaders van alledag, dan ben je echt op elkaar aangewezen en ontdek je vanzelf wat je voor elkaar betekent: of je elkaar vrijmaakt of juist niet, of je jezélf kan en mag zijn of juist niet. Échte verbondenheid maakt vríj, láát vrij, wil dat de ander er zélf is. Daarin wordt iets zichtbaar van hoe God met óns omgaat, want zó is God met ons verbonden: ‘Ik wil dat jíj er bent.’ Vakantie. We zoeken vrijheid en verbondenheid, we willen onszélf zijn en er zó voor en met anderen zijn, niet door anderen gestuurd of gebruikt, maar door anderen gewild, heen en weer. En zó, door het gewone vakantieleven heen dat is zoals het is, zoeken we de kostbare parel die in ons eigen leven verborgen is, het antwoord op de vraag: ‘wie ben ik voorbij wat ik normaal en alledaags van buiten ben?’
We hoorden over koning Salomo. Hij vraagt niet om een lang leven, niet om rijkdom, niet dat zijn leven ongestoord, kalmpjes en vredig mag verlopen, hij vraagt geen leven vol van het Zwitserlevengevoel. Neen, hij vraagt dat hij mag inzien waar het in het leven op aankomt, hij vraagt om wijsheid, zodat hij de parel kan zien die in de akker van zijn gewone leven ligt verborgen: dat hij díe mag zien en daar dan alles voor over mag hebben: het kostbaarste.
Wat is het kostbaarste in je leven? Dat is een lastige vraag. Het is zelfs de láátste vraag, zoiets als een laatste oordeel over je leven. U hoeft niet te schrikken, ik ga het daar niet over hebben, over het laatste oordeel, ik heb er überhaupt niets over te zeggen, want alléén God gaat daarover. Maar we weten, u en ik: ons léven, het is óns in handen is gegeven, we zijn er zélf verantwoordelijk voor, we mogen het niet vermorsen door bijkomstigheden, niet vergooien, we moeten weten waar het uiteindelijk om te doen is. ‘Mens’, heeft Jezus zélf gezegd, ‘mens, wat heb je eraan als je de hele wereld wint, maar schade lijdt aan je ziel?’
Je ziel, dát is kostbare parel, de schat die verborgen is in de akker van je leven. Hoe kom je je ziel op het spoor? Je moet dan kijken naar je verlangens, je verlangen naar waarheid, naar schoonheid, naar echte vriendschap, naar de liefde van een ander die jou tot leven doet komen, naar een liefde die vrij maakt en vrij laat, je verlangen naar wat er in je beste ogenblikken in je hart opgaat als in een droom: zijn zoals je ten diepste zou willen zijn, zélf, vrij en verbonden tegelijk. In je verlangens hoor je het antwoord op die éne vraag: ‘wat maakt mij écht gelukkig?’ en weet je: ‘echt gelukkig ben ik pas wanneer ik leef vanuit mijn ziel, vanuit het verlangen naar waar het op aankomt, het verlangen naar God die de ziel is van mijn leven.’ Jezus heeft dát gezien, een allesoverheersend besef, zijn blijde boodschap: ‘weet, God is dichterbij dan je denkt, ga daarom anders leven, zoek Hem in de akker van je eigen leven en heb daar alles voor over.’ Zoals die twee uit de parabels van vandaag: ze geven er alles voor op, ze liquideren hun zekerheden, ze verkopen alles, om hun ziel te winnen.
Het klinkt ascetisch, dit ‘alles verkopen’. De rijke jongeling die aan Jezus vroeg: ‘wat moet ik doen om écht tot leven te komen?’ en die te horen kreeg: ‘verkoop alles wat je hebt’, vatte dat zó op, ascetisch en offerig, en hij durfde het dan ook niet aan: wat houd een mens dan over? Hij ‘werd er bedroefd van.’ Maar het is helemaal niet offerig, wanneer je het durft word je leven juist ruimer en ruimer, rijker en rijker. Je wordt er niet bedroefd maar juist heel vrolijk van, om God in jouw leven, God die jou vrij maakt, God die jouw hart zó verruimt dat er plaats is voor het leven van anderen, God die jou vrij maakt en zo tot verbondenheid in staat. ‘God is dichterbij dan je denkt’, zegt Jezus, ‘nú is het de tijd, ga toch niet voorbij aan het ware geluk dat in de akker van je eigen leven ligt verborgen.’ De vreugde van het ware geluk: met je ziel God in je leven ontdekken, en dáár alles voor over hebben.
Alles verkopen dus. Ook wíj moeten dat, álles verkopen. Maar dat verkopen gebeurt niet eens voor altijd. Naarmate je meer en meer zicht krijgt op je ziel, in steeds weer nieuwe en andere situaties, door ontmoetingen en gebeurtenissen heen, naarmate Gods nabijheid daarin steeds duidelijker wordt, kom je, in het licht van wat je hebt gezien en van wat zich in dat zien vermoeden laat, op het spoor van wát je moet verkopen, uiteindelijk. Niet dit of dat, maar jezélf, die neiging in je om te hebben en te houden, dingen en mensen, die neiging die onvrij maakt, jou en de anderen, je angst om los te laten. Want door díe neiging klamp je je aan van alles vast en lijd je schade, aan je ziel.
Daarom wil ik eindigen met een parabel van Anthony de Mello. ‘Een man wil rijk zijn, hij droomt ervan. In een droom ziet hij ergens in een bos een kluizenaar. Die kluizenaar heeft een diamant zo groot als een mensenhoofd, een immens fortuin. De man verlangt begerig naar dát fortuin. Zodra hij wakker wordt, zoekt hij die kluizenaar op en zegt: die diamant, die wil ik hebben, want pas dan ben ik rijk en echt gelukkig. Zonder er een moment over na te denken, doet de kluizenaar afstand van de diamant. De man gaat naar huis. Maar hij komt de volgenden dag terug. Hij zegt: ik wil díe rijkdom die eruit bestaat dat ik net zo moeiteloos als jij zo’n enorm fortuin kan weggeven.’ Hij had, die man, eindelijk de kostbare parel gevonden.
Vragen wij het ons, juist in deze vakantietijd, af: heb ik die schat, die kostbare parel gevonden, wat heb ik er voor over, wat heb ik ermee gedaan? Om nú al te delen in de vreugde die van God, en dus van de hemel is. Amen.
André Zegveld