‘Sta toch op, en wees niet bang.’ [Mt. 17, 7]
De kerk, zeker ook hier in Nederland, heeft het moeilijk, u weet het. Het feest van vandaag, Gedaanteverandering van onze Heer, laat zien waarom dat zo is. We laten het verhaal daarom nóg eens door ons heen gaan. Een drieslag. Eérst een visioen: Jezus één en al hemels licht, een hemels maar onhoorbaar gesprek tussen Jezus, Mozes en Elia, de drie leerlingen raken vol van wat ze zíen, want hier is de hemel op aarde. ‘Het is goed om hier te zijn. Laat ons tenten bouwen, de tijd stilleggen, dit moment van geluk fixeren en ervan genieten.’ Maar dán, tweede moment: weg licht, enkel een ondoorzichtige wolk, een stem wordt hoorbaar: ‘luistert naar hém, Jezus.’ De leerlingen worden bang, de hemel is er nog niet, ze moeten hier op aarde naar Jezus luisteren, ze moeten niet blijven kíjken maar gaan dóen wat Jezus zegt, hem navolgen en de maar al te aardse weg gaan naar het Rijk van God. En Jezus raakt hen aan: ‘weest toch niet bang, sta op.’ En, dérde moment, wíj horen het verhaal, het is een spiegel, we kijken naar onszelf, wat daar wordt gezegd, wordt tot ons gezegd: ‘luistert naar hem, weest niet bang, sta op, ga doen.’
Waarom nam Jezus Petrus, Johannes en Jacobus met zich mee op de berg? Omdat deze drie hét symbool zijn van onbegrip en onwil. Toen Jezus voorzegde dat hij moest lijden en sterven met het oog op Gods Rijk en dat zijn leerlingen dezelfde weg zouden moeten gaan, weigerden ze dat te aanvaarden. Ze begrepen er niets van, zoals ook nu het geval is, op de berg. Ze willen Jezus ver van lijden en kruis houden, om gelukzalig naar hem te kijken en woordeloos van hem te genieten. Maar een stem uit de wolk, Gods eigen stem, zegt: ‘deze mens Jezus die op weg gaat om te lijden, te sterven en zó tot leven te komen, híj en niemand anders ís wat Ik te zeggen heb. Luistert naar hém.’ En juist deze drie worden als ze dat horen doodsbang. Zij willen die weg niet, die nederige weg naar de hemel op aarde.
Enkel en alleen naar hém luisteren is moeilijk. Wij weten al zoveel, over de kosmos, het heelal en de wonderen van het dierenrijk, we volgen het wereldnieuws, we lezen kranten, bladen, luisteren naar de radio, kijken televisie, documentaires, allerlei deskundigen die deskundig uitleggen hoe de maatschappij in elkaar zit of moet zitten, gezondheidsprogramma’s, Achter het nieuws, allemaal instanties die ons voorhouden wat belangrijk is in het leven, wat niet, wat en wie we zijn, hoe we moeten denken en leven, en nog veel en veel meer. Vinden we door naar hén te luisteren de weg naar het échte leven, naar God en Gods Rijk, de weg naar de hemel op aarde? Het verhaal zegt: ‘luistert naar hém, sta op, wees niet bang.’
Petrus, Jacobus en Johannes, de kerk, wij. De kerk ís er om enkel en alleen naar Jezus te luisteren, om hém tot het middelpunt van haar leven en gemeenschap te maken, en om zó, levenderwijs, een wegwijzer te zijn naar de hemel op aarde, het Rijk van God. Wat moet de kerk dan doen? Denk aan dit woord van Jezus: ‘hieraan zullen de mensen kunnen zien dat jullie mijn volgelingen zijn: aan jullie liefde voor elkaar,’ liefde die mensen leven doet, mensen vrij maakt, onzelfzuchtige liefde die niet op eigenbelang uit is,’ liefde die niet heersen wil maar dienen, liefde die eruit bestaat dat je je eigen geluk vindt in het geluk van een ander. De weg van Jezus: je eigen leven durven verliezen opdat een ander tot leven komt. Daar is de kerk voor, daar zijn wíj voor, om dat te zéggen door het te dóen.
Maar de kerk is bang, wij zijn bang. Dat zegt niet ík, dat zegt ons verhaal dat een soort spiegel is, we kijken erin naar onszelf, bang: ‘laat ons tenten bouwen, veilige ruimtes, schuil- en vluchtplaatsen tegen de nacht en de hachelijkheid van het leven.’ De kerk is bang, wij zijn bang, bang om op aarde te zijn: bang voor verlies, met een soort instinctieve hang naar het fixeren van mensen, van de tijd, de leer, bang voor verandering, bang om vrijmoedig nieuwe issues te bespreken, bang voor nieuwe woorden, nieuwe liturgische vormen, nieuwe ervaringen, bang voor de nieuwe tijd. Want de kerk is ménsen, en wanneer we naar het verhaal kijken zíen we die mensen, mensen die, net als wij, verlangen naar een veilige plek waar ze rustig kunnen leven, overzichtelijk, en waar ze niet hoeven opstaan en in beweging komen. Want dát lijkt de hemel op aarde, maar het ís dat niet. Echt geluk hangt samen met het Rijk van God, en dus met het geluk van anderen, ten koste van jezelf. Doen. Doe je dat niet, dan maak je van het christelijk leven, van de leer van de kerk en de regels van de liturgie een tent om in te schuilen en te ontkomen aan het volgen van Jezus op diens nederige weg.
De kerk heeft het moeilijk om niet bang te zijn. Dat is áltijd zo geweest. Tijdens het rijke roomse leven, de kerken vol, de roepingen waren niet te tellen, het Credo door allen uit volle borst meegezongen, ieder hetzelfde geloof, lof en Mariacongregatie, tijdens het rijke roomse leven had de kerk het moeilijk en was ze op een verhulde manier bang. Ze had veilig een grote tent opgeslagen, een tent die ze niet durfde verlaten om van de berg af te dalen. De kerk nú heeft het moeilijk: om de krimp te aanvaarden, om in een buitengewoon roerige tijd van verandering mee te veranderen, om in volstrekt nieuwe situaties op zoek te gaan naar nieuwe woorden. De kerk heeft het áltijd moeilijk om van de berg af te komen en Jezus te volgen. Daarover klagen heeft geen zin, klagen is niets anders dan passief mopperen, ‘gemor’ zegt Sint Benedictus, de ergste zonde die er in een gemeenschap kan bestaan. In álle tijden gaat het over hetzelfde: het Rijk van God. Het was in de rijke tijden van vroeger net zo moeilijk als in de arme tijden van nu om volgeling van Jezus te zijn. Daarom: het is góed dat het moeilijk is, zo worden we er voortdurend aan herinnerd dat we nog steeds christen moeten wórden.
Bidden we daarom voor dit ene: dat ook wij de woorden van Jezus in ons hart mogen horen, Jezus die ons aanraakt en zegt: ‘Sta op, weest toch niet bang’ en dat we het dan aandurven om naar hem te gaan luisteren. Dan veranderen wíj van gedaante. Amen.
André Zegveld