‘Geef de keizer wat de keizer toekomt en geef God wat aan God toekomt’
Jezus krijgt een strikvraag voorgelegd, een vraag, lijkt het, naar wat de politiek en de eco-nomie te maken zouden hebben met God en God dus met de economie en de politiek. Een vraag over geld. En als het over geld gaat, gaat het altijd over macht, want geld ís macht. Wie heeft uiteindelijk de mácht van het láátste woord: God of de keizer, de politiek? Het lijkt alsof je moet kiezen. Maar Jezus wijst die vraag van de hand en zegt: God en de keizer zijn geen twee gelijkwáárdige grootheden die met elkaar in conflict kunnen raken over de dezelfde macht en dus hetzelfde geld.
Jezus was een profeet. Hij geloofde met hart en ziel en heel z’n zaligheid: ‘Van Gód is de aarde met alles erop en eraan, van Gód zijn dus ook alle mensen die de aarde bewonen’ (Psalm 24, 1). Wat zou van de keizer kunnen zijn dat níet van God is? Alles komt Gód toe.’ Jezus zegt: ‘Mensen, let er toch scherp op: álles en iedereen is van Gód. Zorg er daarom voor dat álle mensen, gelijkelijk en één voor één, een menswaardig kunnen leven, zonder mitsen en maren. En let er dus goed op of de keizer, de ménsen van man en macht, niet doen alsof ze God zijn, door over mensen te beschikken op leven en dood. Neen, van Gód zijn de mensen, één voor één, van God alléén.’
De rabbijnen zeggen: ‘Ieder mens is een hele wereld. Als je je vergrijpt aan een mens, ver-grijp je je aan een hele wereld. Wie één mens redt, redt een hele wereld. Want als ieder mens één mens redt, wordt de hele wereld gered.’ Wij zeggen, in het spoor van Jezus, op een ándere manier hetzélfde. Wíj zeggen: ‘God is een persóónlijke God.’ Niet omdat we weten wie/wat God in zichzelf is, maar omdat we met hart en ziel en zaligheid geloven: God is betrókken op ménsen, op mensen één voor één, op ieder mens persóónlijk, en wij, moeten op God lijken, ieder naar diens eigen mensenmaat. Vandaar Jezus’ woord: “Geef de keizer wat de keizer toekomt, geef Gód wat God toekomt.’ We zien, wanneer we dezer dagen naar Gaza kijken en het conflict tussen Israël en Hamas, precies wat Jezus bedoelt. Daar spelen de mensen met macht en een hoop geld voor God over andere mensen, aan beíde kanten.
Jezus was een profeet, Hij was Góds rijk toegedaan, helemaal. Hij was er vól van: je mag de keizer nooit met God vergelijken. Van Gód is alles en alles, alle mensen, van de keízer uiteindelijk níets. En Jezus verwijst ieder mens, ieder van ons hier, naar ieders persoonlijke verantwoordelijkheid: ‘Geef aan God wat van-God is, en zie maar of er iets voor de keizer overblijft.’ Ook de keizer is een méns. Wat heeft déze mens wat ook hij níet van Gód ge-kregen heeft (1 Kor. 4, 7)? Ook voor hem geldt: Geef aan de mensen wat God toekomt, laat alles en alles wat je met en voor mensen doet, alles wat je hen áándoet, een soort terúgbe-taling zijn van wat Gód hen geeft en gunt.’ Want Jezus geloofde erin: Zie je een mens, dan
zie je God die van jóu vraagt die mens lief te hebben alsof die mens God zélf is. Ja, Gód is je naaste, ieder mens is door Hém gestémpeld en gemunt: ‘van God’, en dus: ‘geef terug.’ Dat is de macht van God, een weerloze overmacht door mensen heen, mensen één voor één, die erin willen blijven geloven: van Gód is de aarde en al zijn bewoners.
Wanneer we kijken naar wat er nu in Israël gebeurt, in Oekraïne en nog op hoeveel andere plekken in de wereld, dan zien we wat Jezus bedoelt. We zien hoe mensen met macht en geld doen alsof ze God zijn, die voor God spelen en precies daardoor het leven van andere mensen verpesten en vernietigen. We kunnen er moedeloos van raken: onrecht middels onrecht recht willen trekken, schept enkel groter onrecht, tot in het oneindige toe. We bidden hartstochtelijk dat die mensen toch zullen zoeken naar andere middelen om hun conflicten op te lossen en Gód geven wat van-Gód is, maar we weten heel goed: het is altijd zo geweest, we leven in een wereld waarin hetzelfde kwaad altijd wordt herhaald. Jezus leefde in dezélfde wereld als wij. Hij was een profeet, Hij zegt tegen ieder van ons persóón-lijk: ‘Wees in ieder geval zélf een begín van Gods rijk, hoe miniem ook, geef zélf in ieder geval aan God wat Gód toekomt.’ Zoals Hij zelf enkel een begin is geweest, toen Hij in alle eenzaamheid zijn leven teruggaf aan God en tegen die ene mens die naast Hem gekruisigd was zei: ‘Heden, ik en jíj, het paradijs.’ Hij redde één mens, Hij redde de hele wereld, Hij was het begin dat steeds weer opnieuw in steeds weer nieuwe mensen beginnen moet, het begín van de wéérloze overmacht van Gods liefde.
Waar beginnen dus? Kijk om je heen, niets is van-jou, van God is de aarde met álle mensen daarop. We denken vaak: we zijn onmachtig, we kunnen de hele wereld niet redden. Begin bij het begin, bij de mens naast je, een mens bemind en gewild door God, een mens die het waard is om er te zijn omdat hij of zij van-God is. Hoor de stem van Jezus: niets is van- jou, laat de mens naast je Góds weerloze liefde zien en doe daarvoor wat jouw hart je ingeeft, dan red je in beginsel de hele wereld.
Het is vandaag missiezondag. Ik heb er nog niets over gezegd. Of toch wel. Ieder van ons heeft een zending: om voor mensen die wij ontmoeten zo goed als God te zijn. Een begin is genoeg. Ieder mens is de hele wereld. Want als jíj er niet mee begint, van ik naar jou, bij de Aldi, in de Vledderstraat of rondom het klooster, dan wordt het nooit wat met de wereld van ons allen. AMEN.
André Zegveld