‘Troost voor daklozen komt nooit in de vorm van huizen maar uit de mond van zwervers’ [Judith Herzberg]
Pijn, lijden en verdriet
Wie van ons kent het niet: pijn? Lichamelijke pijn; psychische pijn omdat je het leven niet aankunt of last hebt van sombere buien; zielenpijn diep in jezelf om het verlies van een dierbare. Door pijn merk je dat je broos bent, mens van een dag: je struikelt over een kleedje en kunt nooit meer goed lopen; iemand van wie je houdt wordt door de dood zómaar van je weggenomen en het wordt nooit meer zoals vroeger. Je ervaart dat je eigenlijk helemaal geen greep op je leven hebt, dat je afhankelijk bent van je lichaam, van je omgeving, van anderen.
Dan word je aan het denken gezet. Je denkt terug aan vroeger. Je vergelijkt je met anderen met wie het kennelijk wél goed gaat. En je kunt je buitengesloten gaan voelen, verbannen uit de wereld van de gezonde, jonge en probleemloze mensen. Je pijn wordt lijden, wordt verdriet.
Verdriet is lijden om wat voorbij is: gezondheid en vitaliteit die voorbij zijn, leven dat voorbij is, mensen die uit je leven verdwenen zijn. Dat laatste verdriet is het grootst en gaat het diepst: een partner die overlijdt, een scheiding lang geleden, een kind dat niet meer thuis komt, onoverbrugbaar onbegrip. Verdriet om verlies, verdriet dat rouw kan worden.
Hoe ouder je wordt, hoe meer je verliest. In je jonge jaren besef je dat niet zo. Wanneer je ouder wordt, word je er, soms heel hard, mee geconfronteerd: leven betekent ook verliezen, loslaten. Je gaat meer en meer beseffen dat je tenslotte niets zal kunnen vasthouden. Zo wordt duidelijk hoe je als mens in elkaar zit. Het was de ervaring van Job: ‘naakt ben ik gekomen, naakt zal ik gaan; alles tussen dit begin en dit einde zal van mij afvallen, als aankleedsel.’
Hoe ga je ermee om?
Je leven is niet langer vanzelfsprekend en overzichtelijk. Je kunt niet meer verder op de tot dan toe gebruikelijke manier. Je kunt niet meer vrij en zelfstandig gaan en staan waar je wilt. Je bent je partner kwijt en hebt niemand meer om echt mee te praten en lief te hebben. Gevoelens van onlust, onbegrip en boosheid: ‘waarom, waarom juist ík, waarom word ik in de steek gelaten?’ Ieder heeft daar zo zijn of haar eigen ervaringen mee, zeker in een verzorgings- of verpleeghuis.
Mensen gaan daar heel verschillend mee om. Ze kunnen als van binnen gebroken zijn. Hun gevoelens van verdriet en rouw gaan overheersen en kunnen bijna allesbepalend worden. Ze zijn innerlijk leeg, arm en uitgeblust. Mensen kunnen ook de buitenwereld als arm, onherbergzaam en onaantrekkelijk gaan ervaren: ze zijn dan ontheemd en in de wereld van alledag hun thuis kwijt: álles herinnert hen aan wat of wie ze verloren hebben. Maar altijd blijkt: om verder te kunnen leven, moet je leren loslaten.
Hoe leer je loslaten? Dat doe je door met anderen over je verdriet te praten, door bijvoorbeeld samen oude foto’s te bekijken, door bloemen op een graf te leggen of nog eens de plaats op te zoeken waar het ooit goed toeven was. Zo ontstaat er afstand en groeit het besef dat ondanks alles het leven méér is dan het verlies dat je hebt geleden. Verdriet wordt heilzaam verdriet, met enerzijds een blijvende herinnering aan iemand die je verloren hebt, terwijl anderzijds je leven zoals dat nu eenmaal geworden is verder gaat. Je aanvaardt het en ontdekt er daarom nieuwe zin in.
Soms mislukt dat. Dan blijft iemand steken in zijn verdriet en wordt wie verloren is niet losgelaten. Verdriet wordt heilloos verdriet. Het leven komt tot stilstand. Meer dan ooit is er dan troost nodig.
Echte en ware troost
Troosten is niet: over de pijn, het verlies, het verdriet en de rouw heen praten; niet iemand opbeuren en proberen vrolijk te stemmen. Troosten is: iemand de ruimte geven om vertrouwd te worden met zijn verdriet door het te doorleven. Troost bestaat eruit dat je iemand leert om los te laten juist door herinneringen van verbondenheid liefdevol vast te houden: hechten én onthechten tegelijk.
Een wandeling kan heel vertroostend zijn, net zoals luisteren naar muziek of met je kleinkinderen spelen. Maar echte troost komt altijd via een ander die met je meegaat op jouw tocht door jouw verdriet heen, die oog en oor heeft voor wat er door je heengaat aan verwarring, opstandigheid, eenzaamheid en hoop.
Maar geen mens kan de ware troost bieden die álles verzoent. Degene die troost, heeft zelf ook de troost van een ander nodig. Beiden staan, zoals Job, uiteindelijk onthand in het leven, zonder het woord dat antwoord geeft op het laatste ‘waarom?’ Geen mens is ruim genoeg om het verdriet van een ander hélemaal te dragen.
Ware troost komt van binnenuit, uit je ziel. Het is het besef: ‘álles wat mij overkomt heeft te maken met de geheime oorsprong van mijn bestaan, met God. Híj is het leven van mijn leven. Wanneer ik me overgeef aan mijn leven, wanneer ik mijn leven aanvaard zoals het is, geef ik mij over aan Hem.’ Wáre troost komt wanneer je durft vasthouden en loslaten tegelijk, vanuit het besef (besef dat we ‘geloof’ noemen): ‘al mijn levenstijden zijn in Zíjn hand.’ Heel je leven ben je bezig om dát te leren.
André Zegveld