Zonde en vergeving: eigenlijk is het heel eenvoudig. Vergeven is ieder zijn of haar eigen leven gunnen. Alles wat dat in de weg staat is zonde. Vergeven: we zijn er heel de dag mee bezig. Een zaak van leven en dood.
Vergeving, elkaar, elkáárs zonde en schuld. Daar spreekt Jezus vandaag over. Zonde en schuld? Waar gaat het dan over? We beginnen bij het begin, het scheppingsverhaal. Daar staat: wij zijn elkaar geschonken als elkaars tegenover, om voor en met elkaar het leven mogelijk te maken in een wereld die van iedereen is, een paradijs (Gen. 1-2). Wat maken we ervan, wat voor wereld hebben we aangetroffen, wat voor wereld geven we door, in het klein, in het groot? Dan moeten we in alle oprechtheid zeggen: we zijn niet in een onschuldige wereld geboren en we geven geen onschuldige wereld door, ánderen hebben schuld aan óns, wíj aan ánderen. De wereld is bedoeld als een paradíjs, maar wij maken er allenmaal heel iets anders van. Dat staat dan in het verhaal over Kain en Abel: twéé mensen, de oervorm van mensengemeenschap, twee gelijken, maar de één voelt zich bedreigd door de ander omdat die ander anders is dan hij en gunt hem diens eigen leven niet (Gen. 4). Twee verhalen over de oer-vraag: ‘waarom, waarom doen mensen zo, waarom is er altijd de slang van de argwaan die mensen inblaast: ‘de ánder neemt de plaats in die jóu toekomt (Gen. 3, 1-13).’ Want dat is zonde, dé zonde, enkelvoud, de oervorm van wat zonde is, een zonde die we elkaar doorgeven, van generatie op generatie: je vergrijpen aan andermans leven en levensruimte. Daarom zijn we allemaal zondige mensen, niet omdat we ons niet aan regels en voorgeschreven codes houden, maar omdat we behept zijn met die oervorm van de zonde, een soort ongeneselijk virus, veel erger dan het coronavirus.
Ook in de kerk. Alle gedoopte, gevormde en gewijde mensen daar: de leken, paus, bisschoppen, priesters, diakens, paters en zusters, van hoog tot laag en van laag tot hoog: zondige mensen. Die zondigheid zit vastgekleefd aan de kerk, want kerk is ménsen, en mensen zijn nu eenmaal geïnfecteerd door dat oervirus. Je kunt daar met heilige ergernis en ijver op reageren, elkaar de schuld geven, van hoog naar laag en omgekeerd, en dan proberen dat onuitroeibare virus uit te roeien. Een hopeloze onderneming, en je houdt er op den duur een bijzonder onheilige kerk aan over. Neen, in de kerk, als kerk, stellen we ons de vraag: ‘hoe gaat God met die onuitroeibare zondigheid van ons om?’ En dan zien we: God vergeeft. Dat is ook de kern van Jezus’ blijde boodschap: ‘Gods rijk is een rijk van vergeving, dichterbij dan je denkt; vergeeft elkaar daarom, dan treed je binnen in het eigen domein van God.’ God vergeeft, Hij gunt ieder mens het leven, zo schept Hij ons allen, kijkt Hij alle mensen tevoorschijn, een voor een, altijd. ‘Wees dus als God, volmaakt als Hij, barmhartig als Hij (Lc. 6, 26).’
Vergeven. Vergeven is niet: vergeten, en al helemaal niet: iets bedekken met de zogenaamde mantel der liefde. Wat kwaad is, is iets van ons, het moet als kwaad wordt erkend, aangewezen, benoemd, beleden. Alleen de waarheid maakt ons vrij, alleen waarachtigheid bindt ons aan elkaar (Joh. 8, 32). Vergeven? Eerst en vooral: ‘niet over mensen oordelen, hen niet veroordelen.’ En niet (willen) vergeven is oordelen, een oordeel over een mens uitspreken. We moeten steeds voor ogen houden: ‘de ander is onze gelijke, wíj zijn zondige mensen, de ander wordt net als wijzelf door God gezien en tevoorschijn gekeken, hém veroordelen is daarom jezélf veroordelen.’ Kennen wij een mens zoals God die mens kent? Herken je jezelf eigenlijk wel als je in de spiegel kijkt? Een mensenleven is een raadsel dat geen mens kan oplossen, een raadsel van eenzaamheid. Ieder mens is met God de enige bewoner van zijn ziel.
God vergeeft, helemaal, want Hij is liefde, helemaal, liefde die aan zichzelf voorbijziet, helemaal. Daarom kan alleen God vergeven, helemaal (Lc. 5, 21). Wij kunnen dat niet, wij kunnen niet helemaal aan onszelf voorbijzien, we zijn allemaal behept met het oervirus. Iemand heeft ons iets aangedaan, kwaad, en wij zien die iemand dan vaak enkel als iemand-die-ons-iets-heeft-aangedaan. God ziet verder, liefde ziet verder. Onze liefde is gebrekkig. Daarom: willen vergeven, daarnaar verlangen, is eerst en vooral ook een bekering van jezelf: je ondanks alles willen bekeren tot liefde als laatste bestaansgrond.
Een ander heeft jou iets aangedaan. Die ander kan in z’n eentje de relatie niet herstellen. Daar heeft hij jou bij nodig, jouw bekering. Anderzijds: vergeving vereist schuldbelijdenis, de benoeming en erkenning van het kwaad dat is geschied. Als de ander geen schuld bekent, is er geen mogelijkheid van vergeving en herstel van de relatie. Vergeven is dus: het kwaad benoemen, maar een mens er niet in opsluiten. Op die manier breng je elkaar in contact met God die liefde is, gunner van leven, helemaal. Vergeven kan moeilijk zijn, wederzijds, dader en slachtoffer, zeker wanneer het gaat over zaken die iemands leven of belangrijke delen ervan hebben verwoest. Ik vertel u drie een beetje extreme voorbeelden, over mensen die ik in mijn leven heb ontmoet. In hen ziet u misschien beter de oervorm van vergeven: gúnnen.
Ik denk aan twee zussen die als kind stelselmatig en gewelddadig door hun vader werden misbruikt. Ik denk aan een jonge man wiens vader ooit had geprobeerd om hem dood te schieten. Ik denk verder aan een spastische gehandicapte man, uit een deftige familie, die in zijn kinderjaren altijd apart was gehouden, verborgen en weggemoffeld, en die door het personeel dat voor hem moest zorgen werd mishandeld en vernederd. Verwoeste levens. Nog het meest verwoest omdat het kwaad dat was aangedaan later met de zogenaamde mantel der liefde onder het tapijt werd geveegd: ‘niet meer over praten, laat het toch rusten.’ Maar die drie leden eronder, het tekende hun leven, ze zouden wel willen breken met hun vader, hun familie, maar durfden dat niet, ze moesten toch vergeven en vergeten, maar ze konden het niet, en speelden toneel. Wat is vergeving? Ze moesten het leren: vergeven is het kwaad benoemen, als dader schuld belijden, als slachtoffer je eigen plaats in het leven opeisen, en durven zeggen: ‘laat mij toch mijn eigen leven leven zonder jou, ik gun jou dat ook, zonder mij, en laat ons niet elkaars leven blijven verduisteren.’ De oervorm van vergeven: gunnen. Gods is een gunner.
Het zijn extreme voorbeelden. Maar we zijn er eigenlijk heel de dag mee bezig, met vergeven, met gunnen. In elke ontmoeting wordt het verhaal over Kain en Abel verteld. Gun je iemand echt diens eigen leven? Of ben je met het oervirus bezig: ‘wie is de beste, de sterkste, wat denkt hij/zij wel niet, en ík dan, enzovoort?’ Vergeven is gunnen, gunnen is scheppen, meescheppen met God. God gunt ons het leven, een voor een. Maar óns kwaad is kwaad, en kwaad wordt nooit vanzelf goed, ook niet onder de mantel der liefde. Vergeven: God moge ons behoeden voor rancune en minachtig, ervoor behoeden dat wij anderen blijvend belasten met hun kwaad en onszelf wentelen in schuldgevoelens, ons behoeden voor vergeten en doodzwijgen, Hij moge ons laten zien hoe elkaar het leven te gunnen op Zijn manier. Bidden we daarvoor. Amen.
André Zegveld