‘Een mens leeft niet van brood alléén.
Jezus heeft bij zijn doop in de Jordaan, in zijn ziel, zijn geweten de stem van God gehoord, en zijn roeping herkend, het was alsof de hemel openging: “Jij, jíj bent het, mens naar mijn hart, de mens in wie zichtbaar moet worden wie Ik ben. Ja, jíj moet voor ánderen zijn wie Ik ben voor jou, liefde om-niet.” Díe Geest van God drijft hem daarna de woestijn in, en daar wordt hij op de proef gesteld, veertig dagen en nachten lang. Zoals het joodse volk ooit veertig jaar lang door de woestijn moest trekken en beproefd worden, om te leren hóe het beloofde land, binnen te gaan, het rijk van God.
De woestijn, geen plek ergens maar een beproeving: alles wat aankleedsel in je is en mooi-denkerij valt van je af, je hebt geen enkel houvast meer aan iets van buiten jezelf, je bent er alléén, je merkt dat je innerlijk bevolkt wordt door légio gedachten en fantasieën, door visioenen dat je zou kunnen vliegen en wonderen doen, alsof je heer en meester over je eigen mensenbestaan bent: je kunt stenen in brood veranderen, zelfs God voor je eigen karretje spannen, en je hebt macht over heel de wereld. Let wel, geen vleselijke bekoringen, geen seksuele fantasieën of zo, geen geneuzel over ditjes en datjes, enkel die éne grote bekoring, de oervorm van wat zonde is: macht hebben over jezelf, over de mensen, en over God. Macht: een soort honger naar brood dat je zélf in je eígen mond kunt steken.
De woestijn is overal dáár waar díe strijd wordt geleverd. Ook voor Jezus is het een strijd geweest die hij héél zijn verdere leven heeft moeten voeren. Tijdens de vele uren van zijn eenzame gebed ’s nachts. In de hof van Getsemani waar hij er “bedrukt en beangst” van werd. Ja tot op het kruis, toen hij enkel nog zeggen kon: ‘mijn God, mijn God, móet dat nu zó, waarom laat je mij in de steek,’ om uiteindelijk tot rust te komen in overgave aan Gods róeping: ‘vol vertrouwen leg ik dat leven van mij in jouw handen.’
De Geest van God, de stem van God in de beslotenheid van ons hart en geweten, Gods róeping drijft ook óns de woestijn in. Geen plek dus waar het zo heerlijk stil is, neen, de plek waar je alléén bent met God, de enige ándere bewoner van je ziel. Een strijd, denk aan aartsvader Jacob, op de grens van het beloofde land, een strijd met God en met jezelf, met wat jouw échte honger is. Je worstelt met die ene grote vraag: ‘wat en wie is Gód voor míj, wat vraagt Hij van míj?’ De woestijn, de eenzaamheid van je ziel, alléén met God, álles valt van je af, aankleedsels, positie, folklore, liturgische gewaden, voorgezegde gebeden, álles wat jou méér doet lijken dan wie en wat je bent, álles wat jou verhult en je roeping verduistert om mens-van-God te zijn. Tégenkrachten komen aan het licht, krachten die jou tegen God opzetten, die jou innerlijk verdelen, jou uit elkaar halen. Aan de éne kant Gods roeping om een mens te zijn van zíjn weerloze liefde. Aan de ándere kant jouw hang naar zelfbehoud, het geknaag in je ziel: ‘grenzeloos vertrouwen op God, mens-van-God zijn en dus net zo weerloos als Hij, is dat niet onverstandig, gebruik toch je verstand, ga niet zo ver, een beetje minder is toch ook genoeg, en zo.’ De Geest van God drijft ons die woestijn in, confronteert ons met onszelf, confronteert ons met al die krachten in ons die zich tegen onze roeping verzetten, tegen Gods weerloze liefde, tegen God zelf, Gods náám: Ík zal er zijn voor jóu. Een soort Satan, een uiteendrijver van wat bijeen hoort: ik én jij. Een keuze. Kies je voor een vrijheid die alles voor zichzelf wil hebben en houden, of kies je voor een vrijheid die veel gróter is, de vrijheid van Gód, de vrijheid om er voor ánderen te zijn? Jezus zegt: je leeft niet van brood alléén, van het brood dat er alleen voor jezelf is, je leeft van brood dat zegt: ‘ik ben er voor jou.’ Gods naam, woord van God.
Díe keuze. De woestijn is de plaats waar díe keuze gemaakt wordt. En je moet altijd zélf kiezen, in je ziel ben je alléén met God. De verantwoordelijkheid afschuiven op anderen is een verkleedpartij. Zélf kiezen. Niet eens en voorgoed, maar steeds weer opnieuw, gewoon in het leven van alledag, vaak in een split second: waar kies je voor bij een toevallige ontmoeting in de supermarkt, in de alledaagse omgang met je kinderen, je partner, je medezuster of -broeder, met een verward mens die je toevallig tegenkomt? Áltijd is er de bekoring van de macht, de bekoring om jezelf overeind te houden ten koste van een ander.
‘Hoe moeilijk is het om Gods rijk binnen te gaan’, verzuchtte Jezus ooit. Het is een strijd in de eenzaamheid van je ziel: ‘een mens leeft niet van brood alléén, een mens leeft pas echt van het brood dat een woord van Gód is jou, van gedééld brood dus dat een ánder leven doet. Een Litouwse rabbijn zei het ooit zó: ‘de honger van een hongerig mens naar brood van de bakker, is de honger van God naar míj.’ Voor welk brood kies jíj?
Denk aan de Emmaüsgangers. Jezus was dood, dachten ze. Maar ze herkennen Hem in een onbekende naast hen die brood voor hen breekt. Ze herkennen: de vreugde van ik én jij, de vreugde van het samen delen, de vreugde van zíjn vriendschap is niet gestorven, die gaat door, van mens tot mens, als brood dat leven doet, woord van God, Pasen. Amen
André Zegveld