Waar liefde is en vriendschap, daar is God [Kerstdag]

Ik heb jullie mijn vrienden genoemd, omdat Ik jullie alles heb toevertrouwd wat Ik van mijn Vader heb gehoord.’

Waar liefde is en vriendschap, daar is God  [Kerstdag]

Opnieuw vieren we Kerstmis, gisteravond zijn we er al mee begonnen, rond het kerstverhaal volgens Lucas, over de stal in Bethlehem, het kindje in de kribbe en de engelenboodschap over vrede op aarde, het góede nieuws voor alle mensen van alle tijden. We kijken naar de Kerststal, we zijn als het ware heel dicht bij wat toen gebeurde, we zien het bijna met eígen ogen.

Johannes heeft niet zo’n kerstverhaal. Hij vertelt níets over Jezus’ geboorte. Hij heeft door al die gebeurtenissen héén gekeken, en het gezien, met geloofsogen: het geheím dat in heel Jezus’ leven verborgen ging, het geheím van Kérstmis, het geheim van ons gelóóf, het geheim van Gód. Een geheim, ‘niemand heeft ooit God gezien’, maar in het ménsenleven van Jezus is dát geheim aan het licht gekomen. En wij zijn nu híer, in de kapel, rond de kerststal, omdat we dat geheím willen zoeken, Góds menswording in óns mensenbestaan. Zoeken, níet met ons hoofd maar met ons hart, niet met geleerde woorden maar heel eenvoudig: zoals je contact zoekt met een heel klein kind dat nog niet praten kan: door jezelf klein te maken. Dan spreek je met je lijf, in bestaanstaal, dan laat je je líefde voor dat kind zien, kietelend en knuffelend, dan spréék je met dat kind van hart tot hart.

Ook met God spreek je in de taal van je hárt. Dáárover heeft Johannes het deze morgen. Hij zegt: God is niet onbereikbaar, God heeft zich niet voor altijd in zijn eigen geheim opgesloten, Hij heeft willen spreken tót en vooral mét ons, mensen. Hij heeft ons, ons mensen die niets over Hem weten, duidelijk willen maken wie en wat Hij ís: liefde, liefde in de vorm van vríendschap. Dát heeft Hij van zichzelf laten zien in Jezus, een mens als wíj, in diens leven, levensgang en levenslot, in diens woorden en omgang met andere mensen. Daarin zégt Gód ons, niet met diepzinnige en geleerde woorden, maar heel eenvoudig, met zijn eigen lichaamstaal om zo te zeggen, wie Hij, God, zélf is, hoe Hij is, hoe wij Hem zoeken moeten, langs welke mensenweg we Hem kunnen vinden, wat de goddelijk diepte is van mensenliefde en mensenleven, ja hoe Hij zélf mens wordt in ménsen. Zó heeft God, als een moeder, ons de taal geleerd waarin we met God kunnen spreken en waarin we God kunnen verstaan: door naar Jézus te zien, door clóse met Jezus te worden, door hem na te volgen en zíjn mensenbestaanstaal te gaan spreken. Zó kom je als vanzelf dichter bij het geheim van God.

Hoe word je close met Jezus? Door vríendschap met hem te sluiten. Wat is vriendschap? Dat is: sámen optrekken, sámen het leven delen, ieder met zijn of haar eígen leven, door hetzelfde te willen en hetzelfde te zoeken, door één van hart en één van ziel te zijn en toch twee verschillenden levens te leiden, en vooral door het te durven: ópen te zijn voor elkaar, want tegen een vriend zeg je jouw intiemste gedachten, je spreekt met hem of haar ook over wat je normaal alleen met jezelf bespreekt en voor jezelf houdt.

Johannes zegt: Jezus is het ménsengezicht van God, híj leert ons de taal verstaan waarin we met Gód kunnen spreken. Die taal moeten wij van hém leren. Dáárom biedt Jezus ook aan óns zijn vriendschap aan, aan ieder van ons, altijd en overal, en sluit hij niemand uit, nooit. En hij zegt, in alle openheid: ‘júllie zijn mijn vrienden, ik deel met jullie mijn meest intieme gedachten, het diepste van mijn leven, van mijn ziel, van mijn geloof. Kijk naar míj, dan leer je vanzelf Gód kennen.’[1] Hij is met vriendschap begonnen.

Hoe sluiten wíj vriendschap met Jezus? Dat is weer heel eenvoudig. Ga met elkáár je leven delen, van mens tot mens, de een met de ander, en dóe dat met een ónbaatzuchtige liefde, heel gewoon en alledaags: dóen dus, zonder veel woorden en door het al dóende tegen elkáár te zeggen: ‘ik ben er voor jou.’ Góds eígen naam, in de taal van de liefde, van hart tot hart. Je maakt jezelf klein en de ander wordt vanzelf groter. Je moet daar wél álles voor over hebben. Jezus heeft dat zelf laten zien, tot op het eind. Eigenlijk vertelt Johannes zíjn kerstverhaal vanaf het 13e hoofdstuk van zijn evangelieverhaal, wanneer hij vertelt hoe Jezus de voeten van zijn vrienden wast en wat Jezus daarbij niet allemaal gezegd heeft. Het is Johannes’ beeldverhaal over de menswording van God, misschien wel het mooiste kerstverhaal dat er is.

Met Kerstmis vieren wij wat en wie God is voor mensen, voor ieder van ons, één voor één, Gods naam. Gods naam is: ‘Ik zal er zijn voor jou’, altijd en overal. Wíj moeten Hem, zijn naam, zijn aanwezigheid en levenskracht óveral zoeken. Hoe? Door onbaatzuchtig te leven en op díe manier over God te spreken in de táál die de mensen om ons heen kunnen verstaan, de mensenbestaanstaal van de vriendschap. Dan wordt Gods eigen woord vlees, in ons.

Waar is God, waar moet je Hem zoeken, waar is Hij te vinden? Dáár dus waar liefde is en vriendschap, dáár waar gewone mensen hun hart en hun leven ónbaatzuchtig voor anderen openen, voor de zogenaamde ‘mensen van niets’ het eerst. Als we wíj daarnaar verlangen en het gaan dóen, dáár wordt God mens. Jezus is ons op die weg vooruitgelopen. Volgen wij hem. Dan is het Kerstmis, 365 dagen per jaar. Amen

André Zegveld


[1] Joh. 1, 18; 15, 9-17