‘We zijn al kinderen van God, maar wat we zijn is nog niet helemaal aan het licht gekomen.’
Bij het verhaal over Jezus’ doop, zusters en broeders, denken wij als vanzelf aan onze eigen doop. Het verhaal over Jezus is evangelie, blijde boodschap. Wat is de blijde boodschap die ons met ónze doop werd verkondigd? Wij, althans de meesten van ons, weten er niets meer van, van onze doop, we weten er enkel via een omweg van: door aanwezig te zijn geweest bij de doop van anderen, van kinderen ook, eigen kinderen of andermans kinderen. Bij die gelegenheid hebben we gezien en gehoord wat er bij onze eigen doop gezegd en met symbolen betekend is, eens en voorgoed, voor altijd, want dopen kan maar één keer.
Werd en word je door de doop een kind van God? Het wordt vaak gezegd. Maar dat is een milde vorm van verstandsverbijstering. Ieder mens is, zodra en gewoon omdat die mens er is, een kind van God. God zélf is betrokken in het bestaan van ieder mens. Dát hebben wij nu juist met Kerstmis gevierd: de menswording van God. ‘Ik, God, heb jou, mens, bij je naam geroepen. Jij bent van Mij, jouw Schepper en Maker.’ Ja, ‘Jij, God, hebt mij in de schoot van mijn moeder geweven, Jouw ogen zagen al mijn nog ongevormd begin.’ God schept de mens, ieder mens, vanaf het eerste begin, en zegt ervan dat het ‘goed is, ja zéér goed’: een oerzegen over elk mensenkind. In elk kind wordt iets van God zelf mens.
Ook Jezus was dus, gewoon omdat hij als mens geboren was, kind van God. Wat willen die woorden die wij vandaag hoorden, ‘Jij bent Mijn zoon’, dan zeggen? Bij zijn doop herkent Jezus zijn roeping, hij ziet in welke wég hij zal moeten gaan om als méns helemaal te zijn wie en wat hij al vanaf den beginne is: kind van God. Hij herkent niet dát hij een kind van God is, hij herkent hóe hij dat moet zijn, hóe hij dat worden moet en worden zal. Want geboren worden is niet genoeg, een mens moet dan nog méns worden, héél zijn leven lang. Zeker, ieder mens is een kind van God, en ‘niets kan ons scheiden van de liefde van God’: de beproevingen die ons leven kunnen teisteren niet, de trauma’s die we met ons meedragen niet, de zonden die wij begaan niet, onze klunzigheid niet, ons hompelig verzuim niet. Wij, ook wij, zijn al vóór onze doop voortgebracht als Gods kinderen. Maar: wat zijn daar de consequenties van? Gods eerstige liefde is niet zoiets als een blanco cheque. Neen, hoe méér we beseffen dat Gods liefde de oorsprong is van ons bestaan, dat God daar nooit spijt van krijgt, dat God veel meer geeft dan wij ons kunnen voorstellen of verlangen, hoe méér wij die liefde in ons leven van vlees en bloed gestalte moeten geven. Want ‘we zíjn wel kinderen van God, maar wat we zijn is nog niet geheel en al aan het licht gekomen.’
Dát herkent Jezus bij zijn doop: wat een mens van oorsprong ís, moet hij levenslang nog wórden. Een mens is er om, de een voor de ander, ‘beeld en gelijkenis van God’ te zijn. ‘Jij bent het, zoon, Mijn gelijkenis’ hoort Jezus vanuit de hemel, Gods eigen domein, zeggen. En hij beseft welke levensweg hij zal moeten gaan om in vlees en bloed die gelijkenis van God te zijn. Heel het evangelieverhaal gaat dáárover, over díe weg, tot op het einde, toen Jezus alles gegeven had, ‘liefde tot het uiterste toe’, en de kapitein van het executiepeloton het in de dode Jezus herkende, onder het kruis: ‘waarlijk, déze mens was de zoon van God, beeld en gelijkenis.’Wat is er gebeurd bij onze doop? We zijn er geen andere mensen dan andere mensen door geworden. Wel zijn wij, kinderen van God zoals alle andere mensen, heel uitdrukkelijk op de weg gezet die Jezus is gegaan om in vlees en bloed beeld en gelijkenis van God te zijn, zodat aan het licht kan komen wie we in principe al zijn. We zijn gedoopt’ zegt Paulus, ‘we zijn ondergedompeld in de dood van Christus Jezus. We zijn door de doop in zijn dood met hem begráven, opdat ook wíj, net als hij…een nieuw leven zouden leiden, uit de dood opgestaan.’ Dopen, gedoopt worden hebben te maken met sterven en verrijzen. Bij zíjn doop herkent Jezus Gods roeping om díe weg te gaan.
Hoe? Jezus zegt het zo: ‘weest volmaakt zoals jouw hemelse Vader volmaakt is.’ Dat is een verwijzing naar wat er in het boek Leviticus staat: ‘Heilig moet je zijn, want Ik, God, ben heilig.’ God, die jou geschapen heeft, is één en al heilige, volmaakte liefde, liefde die wil dat jíj er bent. ‘Word dan ook zélf heilig door je liefde naar anderen toe, in heel je levenswandel’, zo vol als Jezus ervan was, toen hij zich tot het uiterste gaf. Dopen, gedoopt worden, gedoopt zijn, is ondergedompeld wórden, ondergedompeld zíjn in de dood van Jezus. De doop is een weg-wijzer, een levensmotto: dat hij, Jezus, groter in je worden zal en jij kleiner, zodat ‘niet jíj leeft, maar de Christus in jou’, en de hemel in je hart en in je leven opengaat en alwat er niet lijkt op God verdwijnt. Zoals bij Jezus.
We zíjn ooit gedoopt, ééns en voorgoed. We wórden elke dag opnieuw gedoopt, wanneer we, elke dag opnieuw, de weg gaan waarop we door onze doop ooit zijn gezet en wij met ons leven van alledag ‘amen’ zeggen op wat er tóen over ons werd gezegd. Want je kunt niet zeggen ‘ik geloof in Jezus Christus’ zonder tegelijk te zeggen: ‘ik ben ondergedompeld in zijn dood om met hem op te staan.’ Zeker, dopen kan maar één keer, eens en voorgoed. Maar als wij eucharistie vieren ‘herhalen’ wij de doop, telkens weer, omdat wij daar, in tekens van vlees en bloed, het sterven en het verrijzen van Jezus herdenken en herkennen, totdat hij kómt, totdat ‘God alles in alles’ is geworden.
Met de herdenking van de doop van de Heer sluiten we het Kerstfeest af. Heel dat feest vierden we ons eigen geheim: dat de zoon van God in ons geboren mocht worden. Met het oog dáárop werden we ooit gedoopt. Bidden we dat we onze roeping zullen verstaan, méér en méér. Amen.
André Zegveld