Ons zijn de rijkdommen van God toevertrouwd, het Rijk van God. Er niets mee doen is alles verliezen wat je denkt te hebben.
We hoorden, zusters en broeders, een stukje uit de grote toespraak (Mt. 23, 1 – 25, 45) die Jezus vlak voor zijn laatste Pasen (Mt. 26, 1-2) heeft gehouden. In die toespraak gaat het over de ‘laatste’ dingen, over waar het op aan komt dus, en waar je dus op moet letten om er klaar voor te staan. Het gaat om niets minder dan de manier waarop God, op een heel verborgen manier, in de wereld aan het werk is, nu al, het gaat om het Rijk van God.
Het Rijk van God was, u weet het, Jezus’ passie. Alles wat hij heeft willen zeggen en zijn wordt in die woorden samengevat. ‘Ga anders leven, en besef: het Rijk van God, God dus, is dichterbij dan je denkt: Blijde Boodschap’ (Mc. 1, 15). Hij heeft er alles voor over, tot en met zijn eigen leven, het is zijn rijkdom. Telkens wanneer wij het Onze Vader bidden, bidden we voor de komst van dat Rijk, en maken we ons Jezus’ passie eigen: ‘Uw naam, God, worde geheiligd, uw wil geschiede, uw hemels rijk moge komen op aarde.’ Maar Jezus zal met Pasen verdwijnen in het geheim van Gods verborgenheid. Hoe zit het dan met het Rijk van God? Wel, zegt Jezus in onze parabel, dan lijkt dat Rijk op een man die vertrekt en heel zijn rijkdom toevertrouwt aan zijn dienaren, ieder naar wat hij of zij aankan.
Sinds Jezus’ hemelvaart zijn de rijkdommen van het Rijk van God dus aan óns toevertrouwd. Wat zijn die rijkdommen? Jezus benoemt ze in de parabel die volgt op die van vandaag, de parabel over waar je hem, Jezus, ongezien kunt zien: in mensen die honger hebben of dorst, in mensen die zowat geen kleren meer aan hun lijf hebben, in eenzame mensen, in vluchtelingen (Mt. 25, 31-46). Dat zijn zijn rijkdommen. Als je oog hebt voor die mensen en je hart voor hen opent, zie je mij, zegt hij, ook al zie je me niet. Gods Rijk is een rijk van broederliefde, solidariteit, vrede en compassie, en die rijkdom is nu aan ons toevertrouwd. Een belangrijk woord, dat: toevertrouwd. De Heer heeft dus vertrouwen in ons, daarom durft hij ons zijn eigen rijkdom toevertrouwen. De vraag is: wat doen we, met dat vertróuwen en met wát ons wordt toevertrouwd?
De derde dienaar is daarom belangrijk. Heel de parabel draait om hem, om wát hij doet en waaróm hij doet wat hij doet. Hij vertelt dat trouwens zelf. Wat doet hij? Het enige dat hij doet is: de rijkdom van zijn heer, de rijkdom van Gods Rijk, bewaren door er níets mee te doen en alles veilig in de grond te begraven, ongerept, dat wel, maar daardoor onproductief, een rijkdom die er voor niemand is.
Een les. Ons geloof in Gods Rijk is niet zoiets als een ooit vastgelegde leer, ergens in je hoofd. Neen, Gods Rijk moet gebeuren, in steeds weer nieuwe situaties, voor steeds weer andere mensen, moet steeds opnieuw worden uitgevonden, verkondigd, verteld, doorverteld, verder gedaan, uitgewerkt. Enkel veilig bewaren is tegen God zeggen wat die derde dienaar zegt: ‘hier, we geven u uw rijkdom terug; we hebben uw boodschap van liefde, vrede en bevrijding veilig afgesloten voor licht en lucht, verder hebben we er niets mee gedaan.’ Maar alléén maar bewaren is, zo eindigt onze parabel, tenslotte verliezen, alles.
De belangrijke vraag is natuurlijk: waaróm doet die dienaar dat, enkel bewaren. Hij doet dat omdat hij bang voor zijn heer is. Zijn heer vertrouwt hem. Daarom durft hij hem zijn eigen rijkdom toe te vertrouwen, naar wat die dienaar aankan. Maar die dienaar is niet bestand tegen het vertrouwen dat in hem wordt gesteld. Hij vertrouwt het niet, hij vertrouwt zijn heer niet, hij is niet op zijn heer betrokken, zijn vertrouwen in hem is dood, steriel, onproductief. Daarom durft hij geen verantwoordelijkheid aan. ‘U bent ongenaakbaar, steil, hoekig. Ik ben bang voor u,’ zegt hij. En hij zoekt veiligheid en vermijdt daarom risico’s. Maar met de rijkdom van zijn heer begraaft hij ook zichzelf in de grond, uit angst. Angst maakt wantrouwend, angst is ongeloof. vertrouwen, daar gaat heel de parabel over.
De rijkdommen van het Rijk van God, Jezus’ passie, zijn aan de mensen van de kerk toevertrouwd, naar wat ieder aankan. Jezus heeft daar vertrouwen in. De kerk moet vertrouwend op Jezus’ vertrouwen Jezus volgen in zíjn passie. Niet door die passie zogenaamd ongerept te bewaren, maar door ze haar eígen te maken en er iets mee te doen. De taak van de kerk is niet: het verleden bewaren, ongerept een vastgelegde leer bewaren, maar: leven. En leven is bewegen, scheppen, uitvinden, risico’s lopen, verantwoordelijkheid opnemen, onveilig durven zijn, je steeds opnieuw bekeren, loslaten, wagen, aan wat ooit is vastgelegd en veiliggesteld voorbij. Deze parabel zegt ‘neen’ tegen conservatisme, tegen het enkel willen bewaren, tegen het obsessief zoeken van veiligheid en overzichtelijkheid, en ‘ja’ tegen creativiteit en het volgen van Jezus langs de weg die hij ís, elke dag zo goed als nieuw. Heeft de kerk, hebben wíj de moed om het vertrouwen dat de Heer in ons stelt echt te ontvangen, erin te geloven, ervoor open te gaan en daardoor zelf vertrouwvol te worden? En hebben we dán de moed om te groeien en te bloeien, te leven, te bewegen en te doen wat ons hart ons ingeeft?
Bang zijn is nergens voor nodig. God is een Vader die ons ons leven en dat van anderen toevertrouwt, om dat leven zó te leven dat Gods Rijk er zichtbaar in wordt, in een leven en levensgemeenschap van waardigheid en levensgeluk voor iedereen. Maar wat dat inhoudt, moeten we zelf uitvinden. ‘Wie al maar op de wind let, komt aan zaaien nooit toe, en wie naar de wolken blijft kijken, komt nooit tot oogsten’, zegt de Prediker (Qoh. 11, 4). Aan willen bewaren, aan zekerheid zoeken en willen vasthouden, ga je dood. Het laatste woord is: vertrouwen. Wie niet uit vertrouwen durft leven, zal het beetje vertrouwen dat hij misschien heeft, ook nog kwijtraken. Zegt Jezus.
Bidden we dat we gelovige mensen mogen zijn, vol van de passie van Jezus voor het Rijk van God, vol van het vertrouwen dat híj in ons stelt, mensen die het erop wagen de weg naar Gods Rijk te gaan, elke dag nieuw. Amen.
André Zegveld