‘Mijn ogen hebben nu Gods heil aanschouwd.
‘Opdracht van de Heer in de tempel’, zó heet het feest dat wíj vandaag vieren. We gedenken daarmee dat Jezus geworteld was in een familie, een familie naar het vlees én een familie naar de Geest, bloedverwantschap en zielsverwantschap, net als wij. De pasgeboren Jezus wordt door zijn familie voor het eerst binnengedragen in de tempel, hét symbool van hun áller geloof in het toebehoren aan God. Maar de óósterse kerken noemen wat wij vandaag vieren ‘het feest van de ontmoeting.’ Dáár ligt het accent dus meer op onze eígen ontmoeting met het kind Jezus en op wat dát kind voor ons betekent. Simeon is een soort sleutelfiguur. Hij hoort enerzijds bij al die mensen die Jezus tóen de tempel hebben binnengebracht, maar anderzijds is hij één van ons die Jezus nú ontmoeten: wat betékent Jezus, wat betekent dit kínd voor óns?
Simeon, een oude mens die, wanneer het over God gaat, de last van een lange geloofsgeschiedenis meedraagt, een geschiedenis van allerlei wetten en tradities, van vastgelegde gebeden en gefixeerde woorden. Dát is altijd het gevaar wanneer je ingroeit in een gemeenschap van bloed- en/of zielsverwantschap: dat gelóven een ingeslepen gewoonte wordt, waar je aan gewend raakt en die jou opsluit in steeds hetzelfde, zodat er eigenlijk niets nieuws meer bij jou kan bínnendringen. Ik herinner me nog goed de invoering van het Nederlands in de Mis: hoe sommige priesters wél hardop de instellingswoorden in het Nederlands zeiden, maar stilletjes toch snel de heilige woorden ook even in het Latijn prevelden. Zúlke dingen dus. Mensen kunnen vastlopen in hun gelóófsgewoonten.
Simeon is een volwassen mens die, gevormd door vele en lange tradities, het aandurft om met de ogen van een kind te blijven kijken, te blijven gelóven en te verwachten, als een kínd dat dróómt over de hemel die zich naar de aarde buigt om daar iets óngehoords en níeuws te beginnen. De pasgeboren Jezus wordt in zijn handen gelegd, een kind dat nog énkel een belófte is. En het gaat in Simeon op. Ja. hij hoort als het ware al wat Jezus veel en veel later tegen álle ménsen zal zeggen: ‘Als je zélf niet wordt als zo’n kind, dan wordt het niets met jou.’ Simeon herkent zichzélf in het kind Jezus, en ziet in: heel mijn leven is eigenlijk dat van een kind, een belófte dus, omdat je je levenslang moet afvragen: wát heeft God, die míj wil en leven doet, nog in pétto voor mij en hóe zal Hij steeds opnieuw op mij toekomen? Simeon: een mens die kind durft blijven, en die ondanks heel z’n geleefde leven is blíjven geloven dat de toekomst een góddelijke belofte in zich draagt, áltijd. Hij dankt God ervoor dat hij in het pasgeboren kind Jezus Gód mocht herkennen als één grote en altijddurende belofte van nieuw leven. Hij zag, toen hij het kind Jezus zag: ieder mens is zélf zó’n kind, bestemd tot val én opstanding, want wat dít kind zal overkomen, zal ook in en met ieder mens moeten gebeuren, in ieder mensenkind: val én opstanding: dat wie in dat geloof ópstaat niet zal vallen, en dat wie toch gevallen is zal opstaan om naar de toekomst uit te kijken, naar het licht van Gód die in het kind Jezus precies dát heeft laten zien: val én opstanding.
Wij zijn hier allemaal mensen, jong of oud doet er niet toe, mensen met de ballast van een lang verleden: een hele vracht kerkgeschiedenis, veel dogma’s, voorgeschreven liturgieën, geijkte gebeden, veel dat is vastgelegd, gefixeerd, alles één grote tempel waarin vaak nostalgisch herhaald wordt wat altijd is geweest en dus altijd zo blijven moet, ademloos en uitzichtloos. ‘Het wordt,’ zeggen oude oude en oude jonge mensen, ‘het wordt almaar minder in de kerk, nooit meer een Latijnse Mis of minstens het oude vertrouwde Credo III’, en vult u zelf het droef en persistent gemompel maar aan.
Feest van ontmoeting, vandaag. Het kind van Bethlehem wordt hier en nu aan ónze handen toevertrouwd: zo komt God-met-ons op ons toe, één grote belofte. Wat zal er worden van dit kind, van óns? God komt als één van ons, als een mens die doorstaan moet wat ook wij te doorstaan hebben: val en opstanding. Wanneer je naar Jezus kijkt, zie je alles wat er menselijkerwijs van God te zien is. Simeon herkent dat. Hij ziet én gelooft: er is toekomst, uitzicht, het oude zal verdwijnen, maar niet in het niets, het komt als nieuw tevoorschijn, tenminste: als je het aandurft om als een kind op Gods belofte in te gaan. Want als je dat níet durft, wordt het niets met jou. Waarom? Omdat dat armzalig mensenbestaan van jou de belofte van God in zich draagt, ja, Gods heiligdom is, Gods tempel. Geloof erin, vertrouw erop, geloof in het nieuwe dat God in en voor jou in petto heeft, hoe oud of jong je ook bent: heb er toch oog voor, voor dat teken van hoop en toekomst dat met het Jezuskind jou in handen wordt gelegd.
Wij zijn allemaal mensen, oud of jong het doet er niet toe. we hebben niets anders dan ons soms barre mensenbestaan in een bedreigde mensenwereld. Maar het is God zélf die altijd en overal met ons begínnen wil, alsof we net begonnen zijn, één grote belofte. Kunnen wij dit wel? Ik denk dan aan wat een engel Maria ooit influisterde: ‘Gelóóf erin, Gods eigen levensadem beweegt in jou, en wat er zo in jou gaat groeien en aan het licht komen, het is onvoorstelbaar Gods eígen kind. Sta op, en leef nu al dát kind achterna. Amen
Andre Zegveld