‘Nergens wordt een profeet zo miskend als onder zijn verwanten en huisgenoten.’ [Mc. 6, 4]
Na zijn roeping, bij z’n doop in de Jordaan, was het in Jezus opgegaan: ‘Jíj, jij bent het, Mijn geliefd mensenkind, Mijn uitverkorene.’ En Jezus verlaat zijn oude leven om overal te gaan verkondigen waar hij zelf vol van is: ‘God is dichterbij dan je denkt, ga daarom ánders leven, gelóóf erin: je bent pas echt gelukkig als je van bínnen een arm mens bent die naar buíten toe de mensen is toegewend, vol van de liefde die God is.’ En er gaat een wonderlijke kracht van hem uit. Hij komt ook in Nazareth. De mensen daar kenden hem niet meer terug, hij choqueerde hen: ‘híj wél, hij is toch ook maar een gewoon mens, waar haalt hij het allemaal vandaan.’ Ze zagen zijn handen, de handen van een kleine aannemer en bepaaldelijk niet die van een Schriftgeleerde of dokter. Ze geloofden niet in hem en dat maakte hem machteloos.
Ik voor mij verbind dit evangelieverhaal graag met wat er zich later in de hof van Olijven tussen Jezus en zijn intimi, zijn leerlingen, heeft afgespeeld, onmiddellijk dus ná het laatste avondmaal. Jezus heeft voor hen, in het teken van het brood, het díepste van zijn ziel opengelegd. Ze gaan naar de hof, Jezus zegt hen te gaan zitten, hij gaat wat verderop bidden, dan wordt hij angstig, raakt in verwarring, raakt dodelijk bedroefd, gaat weer naar zijn leerlingen en zegt: ‘blijf toch bij mij’, gaat opnieuw verderop weer bidden, gaat weer naar de leerlingen terug maar vindt hen in slaap, en zegt: ‘kunnen jullie nu écht niet wakker blijven’, gaat weer bidden, komt opnieuw weer terug, en vindt hen opnieuw in slaap. Juist dus nú, nu hij hen op z’n aller duidelijkst laat zien hoe Góds geliefd mensenkind eruitziet, slapen ze. En Jezus zegt: ‘erger kan het niet worden.’ Toch wel, want al zijn intimi slaan op de vlucht en laten hem in de steek.
Wat zien we? Als je van buíten naar hem kijkt, is Jezus een gewoon mens, een heel menselijke mens. Maar die (laat ik zeggen) voorafgaandelijke kennis vormt een obstákel die verhindert dat je hem écht ontmoet en herkent: Góds geliefd mensenkind, en dat je Gód herkennen moet in de ontreddering en de fragiliteít van een mens. Dat is heel moeilijk. Góds nabijheid is oneindig delicater dan de afkomst van een mens, de geleerdheid van een mens of de indruk die lange rijen bisschoppen op je maken: daar lijkt (denken wij meestal snel) God méér op dan op een mens van niets. En juíst door hén die hem op het eerste gezicht het meest nabíj is, de mensen van Nazareth, de leerlingen aan het laatste avondmaal, juist door hen wordt hij níet herkend.
Wat zien we? Jezus wordt niet herkend, ja, verwórpen door mensen die dachten hem te kennen. Dat verlamt hém. Het wordt verteld als een waarschuwing aan óns, die hem al zolang kennen. ‘Let toch goed op: wat zoek je als je, zelfs met de Schrift in de hand, naar hém zoekt, wíe zoek je dan?’ Want wij zijn, als kerkmensen, mensen van de dágelijkse omgang met hem. We kennen zijn woorden en daden, al heel ons leven vaak, van kindsbeen af. We hebben hem daardoor als het ware binnen onze eígen kaders geannexeerd. We zien hem door de bril heen van onze eígen verwachtingen en gewoontes.
‘Ga anders leven, bekeer je, Gód is dichterbij dan je denkt.’ Gods domein is een manier om ánders te gaan zien naar jezelf, naar de mensen om je heen, naar het leven, naar je relaties met anderen, gewoon in het leven alledag: iemand die jou vraagt om een dienst en daar doorheen om jóu en jouw vriendschap, iemand die iets voor jou doet en daar doorheen zijn/haar vríendschap biedt, iemand die niets anders te bieden heeft dan zijn/haar ontreddering en zo Gód aan jou laat zien. Wij zien vaak moeilijk aan onze eigen verwachtingen, mitsen en maren, voorkeuren en vooroordelen van een ‘net mens’ die weet ‘hoe het hoort’ voorbij, ook in de kerk. Maar God lijkt, zo is in Getsemani gebleken, nog het meest op een ontredderd mens van niets. Als je dáárvoor opengaat, als je weet dat je ook zelf een mens van niets bent, dan gaat Gods rijk voor je open. Voor dát geloof heeft Jezus zijn leven gegeven. Amen
André Zegveld