‘Wees niet bevreesd, kleine kudde, het heeft uw hemelse Vader behaagd u zijn koninkrijk te schenken.’
Goed beschouwd, zijn we heel ons leven bezig met wachten, met verwachten en met uitzien naar. We leven vooruit, en ‘hebben’ is daar heel belangrijk bij. Kleine kinderen, de reclame maakt daar handig gebruik van, willen méér, speelgoed, méér speelgoed, een blitser fietsje en zo, ze willen ook groot zijn, om bij de groteren te horen en dezelfde dingen te kunnen hebben en doen als zij. Ze kijken daar vol verlangen naar uit, want ze hebben heel hun leven nog vóór zich als één grote belofte. Ze leven vooruit, vanuit de verwachting naar wat vóór hen ligt. En dan? Als die kinderen groter zijn geworden kijken ze weer uit naar het moment dat ze zelfstandig kunnen zijn, echt hun eigen zaken kunnen regelen, helemaal los van hun ouders. En als ze volwassen zijn geworden blíjven ze uitkijken, met allerlei verwachtingen: salarisverhoging, trouwen, een groter huis, kinderen die een beetje gezeggelijk zijn, geld op de bank, een de opbouw van een goed pensioen. Een heel leven van verwachten, van naar voren leven, een heel leven ook van hebben en vergaren: het Zwitserlevengevoel, een gezonde oude dag waarin je veel op vakantie kunt gaan en zo. Ook als religieuze zuster leef je zo, naar voren: je houdt van je werk, van de plaats waar je woont, je wilt daar iets bereiken, en je wilt dat dat zo blijft, alsof er nooit een einde aan komt. Daarom zien we in de Sterreclame bijna nooit hulpbehoevende ouderen of mensen in een verpleeghuis. Die hebben, is de achterliggende gedachte, toch niets meer te verwachten. Maar dan? Dan word je écht oud. Dan ga je merken hoe voos het hebben van veel dingen eigenlijk is. Je hebt het grootste deel van je leven achter je, je mogelijkheden worden beperkt, soms zéér beperkt, je kunt niet veel meer, in het verzorgingshuis wordt de grootte van jouw leven teruggebracht tot één kamer, met soms de bewegingsruimte van één stoel op wielen. Wat kun je dan nog verwachten?
Jezus zegt in het evangelie: Kijk toch door al dat verwachten van dit en dat en van méér en nóg meer heen. Kijk uit naar het Rijk van God, en wees daar zó vol van dat je er bijna niet meer wachten kúnt. Uitzien naar het Rijk van God, uitzien dus naar God in jouw leven: dan gaat het niet om dingen die je kunt hebben, of om wat je kúnt en dóen kunt, dan gaat het om wat je met de mensen om je heen ‘hebt’ zonder het te hebben Het gaat dan om liefde, vriendschap, vrede, hartelijkheid, oog en hart hebben voor mensen in de knel, willen dat het anderen goed gaat. Jezus zegt: Kijk dáár naar uit, zó intens, dat dat het lijkt dat je bijna niet meer wachten kunt en ook niets anders te verwachten hebt.
Hij zegt er iets wonderlijks bij: ‘Wees niet bevreesd, kleine kudde, want het heeft God, uw hemelse Vader, behaagd u dát koninkrijk te schenken. Toen Lucas deze woorden opschreef, was de kerkgemeente niet meer dan een heel kleine en uiterst marginale groep mensen die in de grote wereld absoluut niet meetelde. Tot díe mensen zegt Jezus: Kijk toch vooral uit naar Gods Rijk, sluit je niet op in jezelf, wees vooral niet bang dat het nooit iets zal worden met dat Rijk, want je moet weten: God zélf geeft het jullie, jullie zijn koningskinderen, niet om wat je al dan niet hébt, maar om wie je bént. Want dat is de kern van Jezus’ boodschap: wie je ook bent, waar je ook bent, wat de omstandigheden waaronder je leven moet ook zijn, jij bent het uitverkoren kind van God. En het enige waar je naar moet uitzien is dan ook dat je méér en méér wordt wie je al bent.
Gods Rijk ís er dus al, maar het moet tegelijk nog steeds kómen. Het ís er en kómt, wanneer en waar wij gaan leven als de koningskinderen die we zijn, waar en wanneer wij gaan leven op de manier van God, waar en wanneer wij investeren in mensen en mensengeluk: barmhartig zijn, bedroefde mensen troosten, voor armen zorgen, eenzame mensen niet in de steek laten, naar echte vrede verlangen. Daar moet je dan zelf wél arm voor zijn, niet hebberig of bezitterig. En dat heeft niet op de eerste plaats te maken met de inhoud van je portemonnee, maar veel en veel meer hiermee: als wij, u en ik en ieder mens, de uitverkorenen en geliefden zijn van God zelf, dan moeten wij, u en ik en wij allemaal, álles weerstaan wat aan de waardigheid van mensen afbreuk doet. Dáárnaar uitzien, dát verwachten, dat houdt nooit op. Want zélfs als je niets meer kunt, kun je altijd nog zó naar de mensen om je heen kijken, steeds scherper, om in hen Gods Rijk te zien waar je zo naar verlangt.
Wanneer komt dát Rijk, helemaal? We weten het niet, het komt als een dief in de nacht. Maar eigenlijk weten we het natuurlijk wel. Het Rijk van God dient zich altijd onverwacht aan in ieder mens die een beroep op ons doet, voor hulp, troost, vriendschap, een liefdevol gebaar. Verkoop dán, zegt Jezus elders in het evangelie, verkoop dan wat je hebt en investeer jezelf in die mens. En telkens als we dát doen, is Gods Rijk gekomen, midden onder ons.
Er is het woord van Jezus: Zoek éérst Gods Rijk, en heel de rest krijg je erbij. Met andere woorden: Zoek éérst de nood van een ander mens, en je krijgt wat je zelf nodig hebt. Kijk éérst naar de oneindige waarde van een ander mens, en je wordt zelf door God gezien. Het staat allemaal in de Zaligsprekingen en in de Bergrede. Zo zoeken is: wachten, verwachten, geloven, uitzien naar Gods Rijk. Voor die verwachting ben je nooit te oud. Integendeel zelfs, hoe ouder je wordt, hoe intenser déze verwachting in je groeien kan, want hoe minder je hebt of kunt, hoe armer je bent, hoe zuiverder je kunt zijn wíe je bent, tot je één en al verwachting geworden bent: mijn ziel is één en al dorst naar God, naar God die leven is, mijn ziel is één en al verlangen naar Hem. Lees Psalm 42 en 63 maar. Mogen ook wij zulke wachtende en uitziende mensen zijn. Amen.
André Zegveld