Allerheiligen: een menigte die niemand tellen kan
We vieren álle heiligen, álle mensen die -geweten of ongeweten- hun leven leven of hebben geleefd vanuit de heilige levensadem van God, één gemeenschap, een “menigte die niemand tellen kan.” Heilige mensen die ons hebben beïnvloed en leren leven doordat ze ons, mét of zonder woorden, lieten zien dat ze een soort innerlijke stem hadden gehoord, een roeping, een diep besef van het waartóe van het leven, en díe stem hebben gevolgd. Ze maakten met hun lévenswijze duidelijk wat er in een mensenleven wérkelijk toe doet, ze leefden ze met God, want wat er werkelijk toe dóet in het leven noemen wij ‘God’. En ze lieten zien: door zó te leven, word je pas mens, hélemaal, écht gelukkig, ‘zalig’ hoorden we Jezus zeggen.
Sommige zusters hebben mij bijvoorbeeld verteld: als kind zagen ze op school of in het ziekenhuis een zuster bezig, en tóen wisten ze: zó wil ik later ook leven zó wil ik ook zijn, en ze zijn er, met alle ups en downs, gelukkige mensen door geworden: ‘ik had nooit anders gewild.’ Ik persoonlijk denk met grote dankbaarheid terug aan een pater jezuïet die mij, toen ik een jaar of vijftien/zestien was, een onmogelijk boek liet lezen over theologie. Toen wist ik: dát doet ertoe, dáár wil ik mijn leven aan wijden.
Al die heilige mensen gingen ons voor in gelóóf, want geloof moet je van andere mensen leren, van mensen die het voorleven: zonder zo’n innerlijke stem, zonder zo’n innerlijk kompas, zonder gelóóf vaart niemand wel. Maar je moet het dan vervolgens wel zelf dúrven om net als zij die stem achterna te gaan, door al doende te geloven in wat er werkelijk in je leven toe dóet, om een mens te worden van Gód, levend uit zíjn heilige adem, hoe hompelig misschien ook. God: je moet hem leren zóeken, met héél je leven, de heiligen zijn ons op die weg voorgegaan. De Schrift gaat dáárover, over dát zoeken naar God, naar een beloofd land, naar Gods ríjk van God, naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Een gelóófsweg.
Geloven is niet iets van je verstand alléén, het is een manier van léven, van ondanks alles vertróuwen hebben in het leven, een manier van vérder kijken dan je neus lang is, verder dan alles wat je kunt vastpakken en hebben. Wat dóet er in het leven toe? Dat je níet zult denken dat jíj het middelpunt van de wereld bent, dat je nederig moet zijn omdat je net als de kikkers en de krokodillen buitengewoon sterfelijk bent, stof van de grond, maar dat je daaruit kunt ópstaan door je naaste lief te hebben. Dát is wat er werkelijk toe doet, ja, dát is: Gód liefhebben, God die liefde ís en léven.
Op weg gaan dus, met vertrouwen de ongewisheid van de toekomst in. Ábraham is ermee begonnen. Hij hoorde die ínnerlijke stem: ‘Laat los, je familie, je eigen volk, je vaderland, en ga op weg, naar een beloofd land, je zult wel zien hoe en waar…jou wordt enkel de goede ríchting getoond.’ Heel gewoon. Als je kinderen wilt en krijgt heb je vertrouwen in, in een onbekende toekomst. Wanneer je in het klooster intreedt, heb je vertrouwen in de onbekende levensweg die vóór je ligt. Als je je ziel en zaligheid denkt te vinden in het zorgen voor zieke mensen, dan vertróuw je erop dat je daardoor een gelukkig mens wordt. Zonder zo’n vertrouwen, zonder zo’n geloof, vaart niemand wel. Dít geloof: je kunt je verleden, gisteren en eergisteren, niet veranderen; maar je kunt wél de toekomst veranderen, morgen en overmorgen, door nú te gaan leven uit wat er werkelijk toe doet, door vanaf nú uit liefde te gaan leven met God.
Jezus laat ons de goede ríchting zien: gewoon je naaste de voorrang geven op jezelf, je voor hem of haar inzetten ook al vindt jouw familie dat maar niks, oog hebben voor mensen van niets, voor vreemdelingen, armen, eenzamen en mensen in de put van groot verdriet. Wanneer je je voor hén inzet, zoek je God, geweten of ongeweten. Maar je moet er in durven gelóven, zonder geloof vaart niemand wel. Geloven: je leven gaan leven in het licht van wat liefde is, onder geleide dus van God.
We vieren alle heiligen, alle mensen die ons op die weg zijn voorgegaan en ons op die weg hebben gezet, binnen en buiten de kerk overigens. Hén gedenken is een gewetensonderzoek: vormen wíj hier, u en ik, gewoon hier in Gravenstate, zó’n gemeenschap van heilige mensen, niet dus van brave, oppassende en nette mensen, maar van mensen die vol zijn van de heilige liefde van God, levenderwijs. En vooral: ben ík zó’n mens?
De Zaligsprekingen van Jezus geven de richting aan die we moeten inslaan: durven gelóven in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, en er al doende naar op weg gaan: opstaan tegen al wat mensen klein maakt en onderdrukt, opstaan tegen onrecht, uitbuiting en discriminatie, verdriet delen, verloren mensen jouw vriendschap aanbieden, enzovoort enzoverder. Erin blíjven geloven, ondanks álles, en tégen de klippen op God blíjven zoeken in alles en allen.
We vieren álle heiligen, de heiligen met ‘Sint’ voor hun naam, en de vele heiligen zonder dat. De vele beroemde, zoals Sint Franciscus, Sint Clara, Sint Benedictus en Sint Ignatius van Loyola, en de vele bijna anonieme. Levenden én gestorvenen. Want al zijn de gestorvenen uit het zicht verdwenen, ook zíj leven in dezelfde God waarin ook wij (naar het woord van Paulus) “leven, bewegen en zijn.” En Gód denkt aan ons allemaal, één voor één. Amen
André Zegveld